- 060 -

 

 

 

 

bedoeling hadden. Opeens stonden ze op, goten de emmers op het gras uit en begonnen met hun stokken alle salamanders dood te kloppen. 't Was gruwelijk en zinloos. Tegen die dertienjarigen kon ik niet op. Schreeuwend om hulp rende ik naar mijn vader. Toen we samen aan de poel kwamen, waren de sadisten al verdwenen en het grasveld was een en al rood. Geen enkel diertje had de slachtpartij overleefd. Met een valse belofte had ik hieraan meegeholpen. Dat heeft me als kind veel pijn gedaan.

Maar het ergste dat me uit die periode is bijgebleven is dat van mijn nonkel Pierke. Hij was taxichauffeur, een naarstige postzegelverzamelaar, een vriendelijke man, een brave en bezorgde huisvader, met een beeldschone echtgenote en dito dochter. Drie jaar vóór zijn dood moest zijn maag volledig verwijderd worden. Zijn slokdarm werd tijdens de operatie rechtstreeks verbonden met de darm. Om in leven te blijven moest hij elk uur een heel, heel klein beetje eten. Ik zag hem graag. Hij was mager geworden. Zelfs ik, een kind, zag dat het verkeerd ging aflopen. Toen zijn einde naderde, gingen we hem elke week bezoeken. Hij schonk mij toen al zijn postzegels, een waardevolle verzameling, laat ons maar zeggen zijn levenswerk. "Waarom precies aan mij?" dacht ik. "Zorg hier verder voor", zei hij met een trieste glimlach. Nadien werd zijn toestand zo erg, dat hij in zijn laatste maanden aan zijn vrouw vroeg om de slinger van de hangklok stil te leggen, omdat hij het getik niet meer kon verdragen. En toen kwamen zijn laatste dagen. Ik heb toen gehoord hoe mijn oom vóór zijn dood door de pijn dagenlang luidop geschreeuwd heeft, zó erg zelfs dat iedereen hem enkele straten verder nog kon horen.

 

Toch nog één vraagje: wat is je schoonste herinnering uit die tijd?

Ik heb veel schone herinneringen uit die tijd. Eén ervan is het huwelijk van mijn tante Georgette. Ze was wel de zuster van mijn vader, maar was veel jonger dan hij en dus precies een oudere zuster van mij. Ze trouwde op het einde van mijn lager onderwijs. De ganse familie, zo'n zeventig personen, was uitgenodigd op het banket in de Roze of Blauwe Zaal van de Vooruit. Mijn tantzet, zo noemde ik haar altijd, zat samen met haar nieuwgebakken echtgenoot in een schitterende, zwarte koets, voortgetrokken door twee witte paarden. Mijn broer en ik mochten als enigen rechtover het nieuw koppel zitten. Tantzet had me vóór het instappen haar polshorloge als aandenken gegeven. 't Was mijn eerste uurwerkje en het ging zelfs niet meer. Maar dolblij dat ik daarmee was, terwijl ik vanuit de koets naar de voorbijgangers keek. Een kind heeft eigenlijk niet veel nodig om gelukkig te zijn. Tenminste als het niet te veel verwend werd...

 

 

 

 

 

 

*   *   *   *   *