- 098 -

 

 

OP  WEG  NAAR  ARLON

's Anderendaags, tijdens zijn tweede treinreis op kosten van het leger, leerde hij op weg naar Arlon Kleerkast en Stoefer nog iets beter kennen. Zij waren ongehuwd en hadden nog iets kinderlijk grilligs in hun karakter. Met hen zou hij vele maanden moeten samenleven tussen de Walen. Nog maar sinds 1962 was in België de taalgrens tussen de Nederlandstalige Vlamingen in het noorden en de Franstalige Walen in het zuiden vastgelegd. Hierdoor hoopten de Vlamingen eens voor altijd te verhinderen dat de dominante Walen hun Frans nog verder naar het noorden zouden opdringen. Een ijdele hoop, zo zou later blijken... In het Vlaamse hoewel afgedwongen tweetalige Brussel moest in die tijd nog overgestapt worden. Terwijl zijn hand zocht naar zijn marsbevel met treinticket, vond hij het pasfotootje dat van hem in het CRS werd genomen. Daarop stond zijn gemakkelijk te onthouden stamnummer waarmee hij zich van nu af aan bij elke legeroverste moest voorstellen: vijfenzestig vijfenveertig tweehonderddrieëndertig.

 

 

<<<<< 

Pasfoto gemaakt in

het Klein Kasteeltje

van de 24-jarige henry

 met zijn stamnummer.

<<<<< 

 

Aan het station van Arlon stond een kakicamion hen op te wachten. Gelukkig maar, want de lange weg naar Callemeyn was bergop en dat was niet te doen in hun mooi uitgaansuniform met in de rechterhand hun zware valies en over de linkerschouder hun nog zwaardere, lompe 'kit-bag'. Zou het toch overdreven zijn wat men over Callemeyn vertelde? Ging hen daar toch een herenleventje wachten? Nadat ze de heel grote, vierkantige erekoer van de kazerne tot op het einde waren opgereden, wachtte voor hen bij het uitstijgen een vernederend fluitconcert: hun zowat veertig kakikleurige pelotonsmaten hadden het er voor over om met geopende vensters de koude te trotseren om hun ongenoegen te uiten over de mooie uniformen die de mariniers reeds hadden gekregen. Maar veel tijd om hierop te reageren kregen ze niet, want een sergeant beval hen in looppas naar hun kamers.

 

DE  EERSTE  DAG

Vlug ondervond henry waarin het leven van een militair verschilde van dat van een burger:

een militair had geen rechten, enkel plichten.

De KRO's kregen één voordeel: per kamer stonden slechts acht eenpersoonsbedden. Dit in tegenstelling tot de 'gewone miliciens', die met zestien per kamer in stapelbedden moesten slapen. Het eerste uur beval de sergeant hoe hun metalen bed moest opgemaakt, hoe hun metalen kast moest ingericht en hoe deze samen met de gemeenschappelijke houten tafel en de twee lange banken in de kamer moesten opgesteld worden. Moet, moest, gemoeten. "Morgenochtend moet ik alles zó in uw kamer vinden! Alles moet blinken! Geen enkel stofke mag ik nog vinden! Dat geldt ook voor de gangen, de waszalen, de trappen en de koeren! Trek nu direct uw turnkledij aan! Binnen vijf minuten verzameling! Ik ga uw uithoudingsvermogen eens testen!" Alles werd uitgeschreeuwd. Lieve woordjes waren verleden tijd.