- 423 - |
||
|
||
Leg me dat eens uit. Wat heeft een panama te maken met de onzekerheid om naar huis te gaan? Wel, ik geniet natuurlijk altijd van het heden, maar ik kijk tezelfdertijd ook altijd naar de toekomst. De dokters en de knappe verpleegsters waren voortdurend in mijn onmiddellijke nabijheid en omringden me met alle mogelijke zorgen. Ik klampte me zelfs vast aan vier hoofdkussens, die steevast in mijn bed lagen. Dat was het heden. Maar nu dook er opeens een probleem op, toen ik wist dat ik die allemaal over twee dagen ging kwijtspelen. Dat hartinfarct had mij van een zelfverzekerde marinier omgetoverd tot een onwennige persoon. Zoiets kun je alleen maar begrijpen, nadat jij zelf een hartinfarct hebt gekregen... Niet dus. En dat gevoel draag je enkele jaren met je mee.
Oké, maar daarmee weet ik nog niet wat die panama met jouw onzekerheid te maken heeft. Wel, ik vertelde aan twee verpleegsters over mijn probleem. Dat ik angst had om het ziekenhuis te verlaten en naar huis te gaan. Geloof me, met een kaduke pomp tussen mijn botten vertrouwde ik het niet meer. "Kom eens mee," zeiden ze en loodsten me mee naar een venster, "ziet ge dat bankje daar beneden op zo'n dertig meter van de ingang van onze Blok K12? Awel, ga daar eens tien minuutjes zitten. Wij zullen hier blijven staan en u in het oog houden. Let op: ga niet via de trap naar beneden!" Met mijn medepatiënt Marcel nam ik de lift. Voor alle zekerheid hadden de verpleegsters ons zelfs enkele tabletten Sorbitrate meegegeven. Het bankje stond volop in de zon. Daarom dekte ik mijn zwart hoofdhaar af met een witte zakdoek, waarvan ik in elke hoek een knoopje had gelegd. Daardoor keken enkele bezoekers, die ons passeerden, zó schalks naar me, dat ik nadien aan Monique vroeg om mijn panamahoed mee te brengen.
Dan ben je nadien terug op dat bankje gaan zitten met je panamahoed. Neen. 't Was nog erger. De verpleegsters gaven me kort na die 'bankhistorie' de raad om terug Blok K12 te verlaten: "Ga nu maar een heel eind verder dan tot aan dat bankje." Ik dus terug de lift in en naar beneden, maar deze keer alleen. Je moest me daar eens zien lopen: in een rode pyjama met daarover een tot op mijn knieën hangende rode peignoir met van die zwarte Chinees-Indische kronkeltjes en krulletjes en op mijn kop een witte, breedgerande panamahoed. Als ge dan nog weet, dat gans 'dat geval' zich verplaatste op een paar aftandse pantoffels, hebt ge het plaatje volledig.
Ja, een bizar plaatje. En dan? Ik verliet K12, dook regelrecht de zonnewarmte binnen en volgde in slentergang het veertig meter lang voetpaadje. Op het einde ervan kon ik kiezen: naar rechts of naar links. Omdat ik me onzeker voelde, koos ik naar rechts, omdat dit deel minder lang was en dichter bij K12 lag. Zowat veertig meter verder kwam ik aan een hermetisch afgesloten toegang. Op een plakkaat stond: K13. "Natuurlijk," dacht ik, "met al die geesteszieken en die zotten die hier zitten, is het normaal dat men deze toegang zo goed heeft beveiligd." Ik bleef er een vijftal minuutjes staan en keerde toen terug. En dan gebeurde het! Via de zijingang van het ingewikkeld ziekenhuiscomplex kwam welgeteld op dat moment een autootje met een mooi madammeke aan het stuur binnengereden en stopte een tiental meter voorbij mij, blijkbaar om een patiënt te bezoeken. Toen ze uit haar wagentje stapte, was ik al tot op acht passen van haar genaderd en nog met de deurklink in haar hand keek ze plots recht in mijn gezicht en van daar naar mijn zotte kledij. Ze schrok |
||