- 535 - |
||
DE LAATSTE
DAGEN VAN MONIQUE “Terwijl Monique
in het UZG lag, onderschepte Sven thuis enkele van mijn brieven. Hij dacht
dat daarin sprake was van geld. Maar dat was niet het geval. Niet alleen schond
hij hiermee het briefgeheim, maar bovendien bracht hij mij in de problemen.
Want in een van die brieven vroeg mijn hospitalisatieverzekering aan mij om
antwoord over mijn echtgenote binnen een zekere termijn. En die termijn was
verstreken! Gelukkig had ik voldoende relaties om dit recht te trekken. Gij
zult er nog spijt van krijgen, ik zal u in een ‘oudmannekensgesticht’ laten
opsluiten, sneerde Sven op een dag vooraleer hij de deur voor de zoveelste
keer dichtsmeet. Tot op haar laatste dag heb ik Monique blijven bezoeken in
het UZG. Ik zat dan telkens aan een tafeltje nabij het venster, lijnrecht
tegenover haar. We hadden maar weinig meer te zeggen. Vanop de tiende
verdieping keken we naar beneden. Kijk, merkte ze op, kijk, al die koetjes.
Ik keek naar beneden en zag alleen maar een tiental zwarte vogels in het gras
pikken. Ja, antwoordde ik. Komt ge nu goed overeen met Sven? vroeg ze. Ja,
loog ik om bestwil. Dat is goed, lispelde ze.” DE LAATSTE
DAG VAN MONIQUE “Als echtgenoot
van Monique had ik het recht om het eerst opgebeld te worden als haar
toestand verergerde. Maar de verpleegsters waren onvoldoende gedisciplineerd
en daarvan maakten MM en Sven gebruik. Regelmatig had ik immers geconstateerd
dat zij mijn telefoonnummer met het hunne hadden laten verwisselen. Telkens
had ik dat met de nodige commentaar terug laten rechtzetten, maar op de
sterfdag van Monique was het terug van dat. Op 10 oktober 1992 telefoneerde
Sven naar mij terwijl ik thuis lunchte en zei: ma is aan het sterven.
Doodgemoedereerd voegde hij eraan toe dat hij en MM al een uur eerder werden
opgeroepen en in de ziekenkamer waren aangekomen. Ik spoedde me meteen naar
het UZG. Toen ik in de ziekenkamer binnenkwam, stond ik versteld: terwijl
Monique op haar bed lag te sterven, zaten MM en Sven drie meter verder aan
het tafeltje nabij het venster rustig een kop koffie te drinken. Ik ging
meteen naast het sterfbed zitten. Monique lag al in coma. Ze lag op haar
linkerzijde en ademde diep. Haar neus lag tegen het hoofdkussen gedrukt en ik
kreeg schrik dat ze zou stikken in dat hoofdkussen en duwde er daarom een
putje in nabij haar neus. Waarom ben ik niet eerder gewaarschuwd? Waarom zijt
gij vóór mij verwittigd? vroeg ik aan Sven, die nog steeds genoot van zijn
koffietje. Hierop begon hij tegen mij te roepen en mij te bedreigen. Twee
verpleegsters moesten hem wegdragen. Toen durfde MM ook tegen mij beginnen
uitschieten en ik zei haar misprijzend en kortaf: drink maar schoon uw
koffietje verder uit. Het was op dat moment halftwee en ze vertrok ook. Zij
en Sven verlieten samen het ziekenhuis. Ik bleef alleen wakend achter bij het
sterfbed. Maar stilaan kreeg ik een sterk vermoeden dat mijn twee ‘vijanden’
naar mijn huis op strooptocht waren vertrokken. Kan ik momenteel iets doen?
vroeg ik een kwartier later aan een verpleegster. Neen, antwoordde ze. Ik
moet namelijk vlug eens naar mijn huis, maar ik kom direct terug, vertelde ik
haar, en daarom zou ik u willen vragen of u ondertussen alstublieft even bij
mijn echtgenote de wake wilt houden. Ja, dat ging ze doen. Toen ik mijn
straat binnenreed, zag ik het direct: de auto van Sven stond aan mijn
voordeur en MM stond er op wacht. Ik liep haar voorbij zonder haar een blik
te gunnen, sloeg de voordeur achter mij dicht en zag op dat moment Sven van de
trap komen. Wat doet gij hier?! riep ik. Hij scheerde zich naar buiten en ik
vermoedde toen al dat hij iets had meegenomen. Later zou ik het ontdekken: in
de kleerkast van Monique, waarin ik nooit had geneusd, wezen plakbandresten
de plaats aan waar een dikke envelop jarenlang verborgen had gelegen. Daarin
moet veel geld hebben gezeten. Maar op de sterfdag van Monique had ik geen
tijd om hierover na te denken, want toen Sven nog maar net uit mijn huis was
gevlucht en met MM was weggereden, ging mijn telefoon. Ik nam af. Een
verpleegster zei: mijnheer henry? Kom vlug. Het is dringend. Ik sprong in
mijn auto, reed vliegensvlug naar het UZG, rende naar de lift en stormde de
kamer van Monique binnen… Maar haar bed was weg… In de gang zei een
verpleegster me dat ze dood was. Men had haar bed naar een lege kamer
gebracht, waar twee verpleegsters haar aflegden. Ik controleerde dit even en
belde dan vanuit het bureau van de verpleegsters naar MM en zei: het is
zover. Ze antwoordde: och, ’t is niet waar, dank u. En ik hoorde nog net dat
ze Sven ook inlichtte. Ik ben dan nog de dodenkamer binnengegaan. De
verpleegsters hadden hun best gedaan en ik had mijn plicht volbracht. MM en
Sven heb ik niet meer zien langskomen.” |
||