|
Eens was ze groots, die zonnebloem van henry. Ze had
geschitterd met een diameter van dertig centimeter. In de zomer had ze
wekenlang in al haar glorie gepronkt, zowat twee meter boven de grond,
bovenop haar kloeke stengel. Op de hondenkoer van henry. Daar had hij dag
na dag van haar stille doch brede glimlach genoten. Hij wilde haar eerst
niet schilderen. Er bestonden al genoeg beroemde schilderijen van
zonnebloemen, dacht hij. Zoals deze van Vincent van Gogh. Deze in armoe
gestorven kunstschilder zette er een aantal op doek in overeenstemming met
zijn gemoedstemming van dat ogenblik: grillig of wild. Vroeger had henry er
ook al eentje geschilderd: oprecht en statig. Maar op een morgen, nu hij en
zij zoveel ouder waren, trof ze zijn gemoed, omdat ze niet meer in staat
was om naar de zon te kijken en haar blik gestaag naar de grond richtte. Op
dat moment flitste precies een vonk, een vonk die oversloeg tussen haar en
henry. Zó wilde hij haar schilderen. En zo wilde hij haar eeuwig blijven
bekijken, vanop twee, drie, vier meter afstand, en zelfs nog verder, met
eerbied. Eerbied voor ‘zijn’ zonnebloem, de ‘zonnebloem van henry’.
|
|