- H m22h70,9 - |
||
– EU – DE EUROPESE UNIE EN DE ZOGENAAMDE LEIDERS |
||
Toen de
Europese Unie op het einde van de twintigste eeuw ontstond, leek dit op het
eerste gezicht zeer positief. Met de slechte ervaringen en de desastreuze gevolgen
van de Tweede Wereldoorlog in het achterhoofd en met de opkomst van grote
politieke en economische blokken zoals China leek de EU een oplossing voor de
toekomst. Zo dacht henry er met zijn gevarieerde opleiding in het begin ook
over, maar hij had zijn twijfels, want hij kende de politiekers. En, ja, al
na enkele beslissingen van de EU-top merkte hij hoe velen van zijn medemensen
daarvan veel te veel nadelen ondervonden. Hoe dat kon? In Europa was de
afstand tussen de gewone mens en de EU-toppolitieker te groot geworden. Die
had zich moeten houden aan de doelstellingen van zijn niveau, maar begon zich
integendeel algauw te bemoeien met kleinigheden, terwijl hij niet eens meer
de problemen kende waarmee de gewone burger dagdagelijks worstelde. Hoe was
het zover kunnen komen? Laat ons daarom eens ver, maar dan ook héél ver,
terugkeren in de geschiedenis. Zo’n
zestig miljoen jaar geleden ontstond uit een primaat de mens en daardoor zat
het al in die zijn genen om het liefst in groep te leven. Aanvankelijk was
die groep niet groter dan een familiekring. Om doelgericht te kunnen
handelen, had die familie een familiehoofd nodig, ene die zich opdrong of ene
aan wie de groep de voorkeur gaf. Die werd de leider en moest steeds het
belang van zijn groep verdedigen. Laat ons dát goed onthouden: het ‘belang
van zijn groep’! De familie groeide later uit tot een stam. De leider, het
stamhoofd, moest de verstandigste zijn, want hij nam de grote beslissingen.
Om zich tegen allerlei gevaren en vijandelijke groepen beter te kunnen
verdedigen, was het belangrijk dat de stam zo groot mogelijk was. Stammen
groeiden dus op hun beurt en werden steden met koningen aan het hoofd, later
getemperd tot burgemeesters. Tot daar alles oké. Maar daarna begon het
verkeerd te lopen. Steden groepeerden zicht tot landen geleid door koningen,
farao’s, tsaren, keizers en presidenten. Er ontstonden dus steeds maar
grotere groepen met aan het hoofd steeds maar hogere pieten, die hoger en
hoger boven hun groep uittorenden en het ‘belang van hun groep’ uit het oog begonnen te verliezen en in de
plaats daarvan het ‘eigenbelang’ begonnen na te streven. ‘Carrière maken’
begon te primeren. Dat was hét grote kantelmoment in het leiderschap: het
politiek bewind. Meer wind dan leiding. Met toppolitiekers die zelf over hun
eigen loonsverhogingen begonnen te stemmen en er meteen nog vele bijkomende
voordelen aan toevoegden: een gratis kuisvrouw, een auto met privéchauffeur,
een gratis tuinman, en dies meer. Want stel je voor dat ze die anders van hun
eigen hoge lonen zouden moeten betalen. Dat kon toch niet, hé. En overvloedig
betaalde cumuls namen ze er bovendien ook nog zomaar bij, want anders zouden
die inkomens naar anderen kunnen gaan… Bovendien, het OCMW – het Openbaar
Centrum voor Maatschappelijk Welzijn dat voor de armen moest zorgen – moest
toch ook nog wat te doen hebben, hé. Om dan nog maar te zwijgen over het
einde van de politieke termijnen van die toppolitiekers, want daarvoor waren
grote opstappremies noodzakelijk, anders zouden die heren en dames ocharmen
te vlug moeten gaan werken… Liever een beetje uitblazen… Of toch niet en
meteen een andere lucratieve baan erbij nemen, dan was de portemonnee nog
meer gevuld. Vanaf dat
fameus ‘kantelmoment’ waren het eigenlijk geen leiders meer. Want leiding
geven was niet meer hun doel, wel zoveel mogelijk geld verdienen. En als ze
over hun eigen weddes of andere voordelen stemden, kwam de bevolking dat via
de media nooit te weten. Dat gebeurde altijd in het geniep. Want ons kent
ons, hé. Uitzonderlijk lekte er hier en daar toch nog iets van uit. |
||