- N m16 h38,2 - |
||||
|
||||
Dat weerzinwekkend gedoe bleef in henry's geest gegrift en niemand van het gezelschap vertelde hem de reden waarom Feelijk voor de tweede keer was opgenomen. Pas veel later ontdekte hij de waarheid: door de gebeurtenissen had Feelijk een tot dan toe onbekend ziektebeeld opgelopen, dat hij analyseerde en de naam gaf van het 'henrysyndroom'.
Op een dag zag hij Feelijk terug op een groots avondfeest, ingericht door haar opschepperige vader. Deze dacht verkeerdelijk, als hij tenminste Monique en haar ouders er ook wilde bijhebben, niet anders te kunnen dan ook henry op dat feest uit te nodigen. Dat feest greep plaats in één van de drie luxueuze zalen van een restaurant. Na het eten kwam de dans.
't Was toen dat henry merkte welk een bedroevend resultaat er was ontstaan na Feelijks genezingsproces.
Dat bedroevend resultaat werd hem pas duidelijk, nadat hij van het toilet terug kwam en toevallig in de naastgelegen zaal zag, hoe ongemanierd Feelijks echtgenoot met een meisje aan het dansen was, kruis tegen kruis wrijvend. In die zaal was een totaal andere groep aan het feesten en in het gewoel hadden die feestvierders zelfs niet eens gezien dat er een 'indringer' in 't spel was. Daar trok henry zich uiteraard niets van aan, maar van zodra hij terug in zijn eigen zaal kwam, werd hij toch kwaad: daar zag hij hoe Feelijk zielsbedroefd en gans alleen aan haar tafel achter bleef, terwijl alle anderen van het gezelschap op de dansvloer waren. Blijkbaar kon het iedereen geen bal schelen hoe Feelijk zich voelde. Dat kon wel eens verkeerd aflopen! -- Hoe gaat het nu met u? vroeg henry, terwijl hij naast haar ging zitten. -- 't Gaat, antwoordde ze stillekes. -- Ik heb er de eerste keer voor gezorgd, dat de Rijkswacht u direct uit de kliniek deed ontslaan. -- Ah! Nu begrijp ik het. 't Is daarom dat ze me zo vlug... -- Ssst. Ze moeten dat niet weten, hé. En hoe gaat het nu tussen u en uw man? polste henry. -- Hij danst in de zaal hiernaast en, zuchtte ze met een fatalistisch schouderophalen, van mijn ouders moet ik hem laten doen. -- Wat! Laten doen? Dan zou ik toch maar eens gaan kijken. -- Dat heb ik al gedaan. Per toeval. Ik passeerde daar toen ik naar het toilet ging. Hij keek zelfs naar me... Ik mag niets meer, hij mag alles. -- Ook van uw ouders? -- Ja, ook van mijn ouders. -- Dat moogt ge niet aanvaarden. Moet ik met hen eens gaan praten? -- Niet doen! Alstublieft niet doen! -- Oké. Maar als ge me nodig hebt, ge weet me te vinden, hé.
Hoe dat nadien is verlopen, is henry nooit te weten gekomen. Maar voor hem was van toen af aan één ding zeker: het henrysyndroom kent gevaarlijke uitlopers. |
||||