- N m17h47,2 - |
|||
|
|||
De 'mijnheer' stopte direct met de ondervraging. Terwijl Patrick onbeweeglijk bleef zitten, begeleidde henry de 'mijnheer' naar de straatdeur en hierbij passeerden ze de trap naar de bovenverdiepingen. -- Is het nog mogelijk om de plek te zien vanwaar ze is gevallen? -- Dat kan, zei de 'mijnheer', dan moeten we naar de derde verdieping. Ga maar voorop, we hebben nog niets afgebakend noch verzegeld. Ze gingen de donkerbruine, sombere draaitrap op. Het was een heel hoge trapzaal: de derde verdieping noemden de Walen zelfs de vierde verdieping, want zij telden het gelijkvloers er altijd ook nog bij op, wat een ongeluk nog ophefmakender maakte. Boven aangekomen, stapten henry en de 'mijnheer' de mansarde binnen. Die ruimte had Manuella destijds na haar verhuis van Gent naar Oostende omgevormd tot een aangename logeerkamer, waarvan voornamelijk henry tijdens zijn 'Nieuwpoortperiode' wekelijks meerdere keren gebruik had mogen maken. -- Uit dat venster is ze gevallen, wees de 'mijnheer' aan. Op de houten vensterbank lagen nog een paar spulletjes, die Manuella kennelijk vóór haar val had willen gebruiken om de ruit te kuisen. -- Zoals ge kunt zien, vervolgde de 'mijnheer', is ze door het open venstertje gestapt of geduwd... -- Stond het venster werkelijk nog open? vroeg henry. -- Ja. Het venster stond open. De commandant was er wel van overtuigd, dat door zijn vroegere bezoekjes de logeerkamer vol stond van zijn vingerafdrukken, maar toch ging hij met de handen op de rug door het venster loeren. Vroeger had hij daar nog nooit van zo dichtbij doorgekeken: er was daar immers niets anders te zien dan de daken van de huizen aan de overkant van de Christinastraat. Maar nu lette hij op een belangrijk detail: net buiten het venster was er geen raamdorpelsteen! Daar zag hij onderaan het venster enkel een effen, schuin aflopend vlak! En hij kende zijn schoonzuster Manuella door en door: een zeer mooie vrouw met een donkerblonde, lange paardenstaart en zeer veel pit, die soms wel een ietsepietsje naar het roekeloze neigde. Had ze bij het naar buiten stappen soms verkeerdelijk gedacht, dat er onder dat venster een dorpelsteen of een sterke dakgoot was, waarop ze haar voet kon zetten om haar ruit van buitenaf te kunnen kuisen?
Op dat moment schoot er een pijnlijke gedachte door henry's hoofd: had ze hem, de marinier, misschien willen nabootsen? Hij had immers enkele weken voordien een dakpan van haar huis willen verschuiven, omdat zijn broer Patrick eerder had geklaagd over een beetje insijpelend regenwater. Toen deze op een avond na de diensturen naar de televisie had zitten kijken samen met Manuella, was henry zonder boe of bah op het dak gekropen en had nadien verslag uitgebracht: -- Patrick, van binnenin kan ik niet aan die pan. Ik kan ze zelfs niet zien, want uw pannen zitten allemaal achter isolatie. Daarom ben ik daarnet op het dak gekropen, maar doordat ik geen ladder had, kon ik die pan amper tot op zo'n dertig centimeter benaderen. Die pan ligt dus nog wat scheef. -- Bedankt, joenk, ge moest dat niet gedaan hebben, want die insijpeling is niet erg, hoor, en in feite moet de huisbaas dat maar oplossen, had zijn broer geantwoord. Maar ook Manuella had dit gesprek gehoord en dat moest voorzeker in haar oren geklonken hebben. Was ze misschien op dat moment met de gedachte beginnen spelen om door dat venster te kruipen om het te kuisen? "Als hij dat kan, kan ik dat ook." Zo was zij. Het plots besef dat aan haar val misschien wel zijn dakbeklimming ten grondslag lag, kerfde diepe wonden in henry zijn geweten. |
|||