- N m8 h12,14 - |
|||
|
|||
-- Bonmama, wind u zo niet op. Pee kan toch in mijn plaats geen ingangsexamen afleggen, zeker, trachtte henry haar al lachend te kalmeren. -- Uw bonma heeft gelijk, jongen. Vroeger kon ik u hierin wel een duwtje geven, maar nu ik op pensioen ben, zal ik beroep moeten doen op een kameraad. -- Een duwtje? -- Wel, ja. De vakbond is in staat om direct mensen in de post te laten opnemen. Tijdelijk wel te verstaan. Later krijgen ze voorrang op al de anderen die zich voor het ingangsexamen inschrijven. -- Maar... Pee, dat is onrechtvaardig! Dat wil ik niet! -- Jongen, er zijn niet veel plaatsen voor opstellers. Ze zullen allemaal ingenomen worden door gasten van mijn vakbond. Als gij het niet doet, doet het een ander. -- Zijn die socialisten dan zo machtig? -- Ja, jongen. Wacht... Kijk, ik zie hier in het dagblad dat mijn kameraad overmorgen zitting heeft. We gaan samen. Geen probleem: hij was destijds nog een jongeling die veel achting had voor mij toen ik nog de grote baas was. Destijds heeft hij veel op mij beroep gedaan en ik heb hem altijd vriendelijk geholpen. Hij zal content zijn als hij me ziet. Alleen: hij zal u vragen lid te worden van de socialisten.
Na het gesprek met zijn grootvader viel henry in een donker gat. Had hij dáárvoor zo zijn best gedaan in het atheneum? Hij had het gevoel alsof ze zijn ziel uit zijn lijf gingen rukken. 's Nachts werd hij er wakker van. Maar hij kalmeerde bij de gedachte dat hij nog een uitweg had naar de zedenpolitie. Kom, kom, dacht hij, ik zal eens luisteren wat die kameraad van mijn peter te vertellen heeft en dan zie ik nog wel.
* * * * * * *
't Was avond. Op straat hadden Camille en henry weinig voetgangers ontmoet en ook in de smalle wachtzaal was het stil. Enkele houten banken stonden aan weerskanten tegen de kille muren. Wat verder was er een trap naar de eerste verdieping. Behalve henzelf waren nog twee mensen komen opdagen: rechtover hen zat een oud vrouwtje met grijze haren en een eindje verder een zenuwachtige man van middelbare leeftijd. Zijn regenmantel was verkreukeld. Ieder keek voor zich uit en er werd weinig gesproken. De pijnlijke stilte werd regelmatig onderbroken door het nerveus geritsel van de regenmantel. Na een halfuurtje ging de buitendeur wagenwijd open en stapte de "kameraad" de wachtzaal binnen. Het aangezicht van Camille klaarde meteen op. Hij stond op om zijn socialistische pupil kameraadschappelijk de hand te drukken. Hij stak zijn hand uit, maar de "kameraad" passeerde hem met opgeheven hoofd, deed alsof hij hem niet had gezien en verdween via de trap door een deurgat op de eerste verdieping. |
|||