- 050 -

 

 

 

 

 

henry kwam en hem recht in de ogen keek, vroeg hij: "Zijn al uw meikevers dood?" In elke zak probeerden ondertussen een tiental diertjes krampachtig naar omhoog te klimmen en dat lukte hen bijna met de weerhaakjes op hun krachtige pootjes. Maar henry hield ze met gestrekte armen en gesperde vingers flink tegen. "Ja, mijnheer", antwoordde hij beleefd zonder verpinken. En de onderwijzer ging verder... Gelukt!

Maar de getuigenis die later nog het meest tot de verbeelding van zijn medeleerlingen sprak, was de volgende. Het gebeurde in het vierde leerjaar en henry was tien jaar. In die tijd waren de kinderen nog zeer gedisciplineerd. De vierde klas was ijverig bezig met in zijn schriften te noteren wat de meester met wit krijt op het groot, zwart bord schreef. In de stilte van het klaslokaal klonk plots een korte kreet. De onderwijzer keerde zich om en vroeg wie er geroepen had. Niemand stak zijn vinger op.
Achteraan zat De Tijn. Het was een brave jongen. Maar hij had het ongeluk arm te zijn en een vader te hebben van wie hij voor het minste veel slaag kreeg, ja zelfs als hij niets misdaan had. Die toestand benadeelde fors het leervermogen van die jongen. Als hij een probleem had, durfde hij het thuis niet eens vertellen, want dan kreeg hij er van zijn pa nog een hoop klappen bovenop. Van deze situatie waren de scholieren en het onderwijzend personeel op de hoogte.
Het leven kan hard zijn en sommigen hebben blijkbaar
een "zwart schaap" nodig...
En dat is nu net iets waar henry niet tegen kon. We zegden het reeds: hij haatte onrechtvaardigheid. Hij merkte onder meer dat De Tijn van de schoolmeester steeds op de achterste bank van de klas moest zitten, dat hij van hem nooit antwoord kreeg als hij uitleg vroeg over iets wat hij niet had verstaan, dat hij steeds werd benadeeld en soms te weinig punten kreeg, waardoor hij veroordeeld was om de laatste van de klas te blijven.
"Wie heeft daar geroepen?" vroeg de meester nogmaals. Het waarom scheen hem zelfs niet te interesseren. De stilte werd verbroken en dat mocht niet. Zijn scherpe blik doorkliefde het klaslokaal en werd woester omdat er geen antwoord kwam. De kinderen kregen schrik. Plots stormde de leerkracht naar De Tijn, greep hem bij de haren en sleurde hem vanuit de bank over de vloer naar het bord. Op de trede kreeg de jongen verscheidene meppen op het hoofd en moest dan met de blote knieën op de kille, harde grond, de handen op het hoofd, in een hoek van de klas plaatsnemen.
Totaal verdwaasd had henry dit alles gadegeslagen. Hij keek van de zondebok naar de meester en zei: "Mijnheer!" terwijl hij resoluut zijn vinger omhoog stak.

 

-- Wat is er, henry?
-- Mijnheer, De Tijn heeft niets misdaan.
-- Weet gij misschien wie het wel gedaan heeft?