- 059 -

 

 

 

 

 

Nog één vraag om de periode van je lager onderwijs af te sluiten: wat is je uit die tijd nog het meest bijgebleven?

Als klein kind maakte enkel mijn directe omgeving op mij indruk. Soms waren het maar eenvoudige dingen. Wat daarbuiten gebeurde, wist ik zonder televisie niet eens.

Zo herinner ik me hoe mijn pa me als achtjarige in De Naeyerdreef leerde fietsen. 't Werd voor hem niet gemakkelijk. We mochten het fietsje van een familielid een dag lenen. Vader hield de tweewieler achter het zadel recht en ik maar steken en zonder dat ik het wist liet hij het zadel reeds na korte tijd los. Daarna bleef de brave man kilometers ver op de Brusselsesteenweg achter mij meelopen omdat ik dat toch zó plezant vond.

Maar ook voor mij was het soms niet gemakkelijk. Ik kon amper lezen toen mijn vader me reeds op mijn zevende leerde typen op het azerty-klavier van een grote, zwarte schrijfmachine. Een remington, geloof ik. Het waren ferme toetsen. Mijn pinken waren nog zó fijn dat ik daar al mijn kracht moest opzetten om de lettertoetsen m, p, q en a naar beneden te krijgen. Na één jaar kon ik toch volop blindelings typen.

En dan was er nog de historie met de neushoorn. Per trein was ik met mijn ouders naar de Antwerpse Zoo gereisd. Na een tijdje wandelden we het gebouw van de rinoceros binnen. In een te kleine ruimte stond dat dier met zijn achterste naar ons gekeerd. Ik stond vóór mijn ouders en greep met beide handjes de dikke tralies vast, terwijl ik tot de neushoorn zachtmoedig sprak. Plots keerde de lompe dikhuid zich razendsnel om en in een flits bonkte hij met zijn horen op de plaats waar mijn handje zich bevond. Gelukkig was mijn vader efkens sneller en had me vliegensvlug achteruitgetrokken, anders was ik misschien voor de rest van mijn leven invalide geweest.

En ook de historie met de salamanders is nog diep in mijn geheugen gegrift. 't Was een zonnige dag en mijn ouders hadden me meegenomen naar "de berg" in Merelbeke. Terwijl zij lagen te zonnen, wandelde ik als negenjarige langs de wegeltjes naar "de poel" met honderden salamanders. Aan de rand van het water zaten twee jongens van zowat dertien jaar oud salamanders te vangen. Hun systeem was eenvoudig. Zij hadden elk aan de top van een lange, rechte tak een stuk fijn touw gebonden, waaraan op het uiteinde een pier was vastgemaakt. Ik zag dat het volstond om de worm nauwelijks een minuut op de bodem van het helder water te laten om telkens een salamander te kunnen vangen. De salamander beet, liet niet meer los en werd alzo in één ruk op de oever getrokken. In twee emmers vol water zwommen reeds tientallen gevangen prachtexemplaren. Terwijl ik stond te kijken, vroegen de jongens me of ik ook wilde meedoen. "Dan krijgt ge er ook een paar van." Dat was een aanlokkelijke belofte. Nog een stok met een touw plus een worm en ik zat naast hen. De salamanders lieten zich aan de lopende band verrassen en na enige tijd waren de emmers boordevol amfibieën. Die jongens hadden voorzeker grote vijvers, dacht ik. Maar ik wist niet dat ze een duivelse