- 182 -

 

 

Enne... Je interesse voor politiek was voor de rest verdwenen?

 Ik mocht me er toch niet mee bemoeien, dus... Wat niet betekent dat sommige gebeurtenissen mijn aandacht trokken. Zoals toen de socialistische minister Major op 27 mei 1971 kwaad werd omdat er te veel vreemdelingen in België kwamen om hier te komen werken, maar waarmee de regering achteraf geen blijf wist. Als je dat vergelijkt met de salonsocialisten van een generatie later... Of zoals die algemene staking van de middenstanders op 18 februari 1971. Dat was iets enigs, omdat bij mijn weten dit nog nooit was gebeurd en ook omdat de politie gans anders reageerde dan vroeger. De middenstanders die bleven werken, werden verplicht de deuren van hun winkels en grootwarenhuizen goed te sluiten en de lichten te doven: "Werklustigen mochten niet provoceren". Een totale mentaliteitsverandering. Een totale ommekeer. Want tien jaar voordien was er een algemene staking van de posterijen geweest en de politie had volgens mij toen terecht de enkele werklustigen beschermd tegen de uitgezette stakingspiketten: "Men was vrij te staken, maar men was ook vrij om te werken".

 

Waren er geen discussies binnen je kazerne over politiek?

 Bah neen, hé! Wij moesten strikt neutraal blijven. Eén keer was het me toch te veel. Mijn bureau was verhuisd van de grote logementsblok naar een modern gebouw. Omdat mijn job voortdurend verzwaarde, kreeg mijn divisie een derde officier bij: om de zoveel maanden een nieuwe KRO. Eén van die KRO's was een Waal of was het een Franstalige Brusselaar? 'k Weet het niet precies, 't is al zo lang geleden, hé. Als wij, Comdip en die KRO en ik, samen waren, spraken we Frans. Twee Vlamingen en één Franstalige en er werd Frans gesproken! Erger nog: als die KRO in 't gezelschap van meerdere Nederlandstalige officieren één woord zei, schakelde iedereen over naar het Frans. Op een dag werd het me te veel. Die KRO en ik wandelden juist over de grote paviljoenskoer, richting koffieklets. Op dat moment beweerde die KRO dat er veel meer Walen dan Vlamingen in België waren. Ik stond stil, perplex. Paf. Aan de grond genageld. Hoe kon zo een verstandige universitair zo'n onzin uitkramen?! Toen ik hem zei, dat in België de Vlamingen met zestig tegenover slechts veertig Walen stonden, sprak hij dit resoluut tegen. Op de school hadden ze hem het omgekeerde geleerd, beweerde hij. Ik droeg hem op om me tegen 's anderendaags de bevolkingscijfers van de Nederlandstalige en Franstalige Belgen op te zoeken in de encyclopedie of een aardrijkskundig boek.

 

Ja? En...?

 's Anderendaags verontschuldigde hij zich. Ik had gelijk. Maar daarmee was het nog niet afgelopen. "Wij, drie officieren van de DIP, spreken dag in dag uit Frans onder elkaar. Enkel en alleen omdat gij een Franstalige zijt. Van nu af aan is dat gedaan. Als officier moet gij tweetalig zijn. Op de even kalenderdagen spreken we Nederlands. Op de onevene spreken we Frans", besliste ik.

 

En heeft hij dat gedaan?

 Hij moest wel. En hij heeft me zelfs op 't einde van zijn legerdienst bedankt omdat zijn goede tweetaligheid op zijn werk van pas kwam. En 'k zal nog meer zeggen. Veel, veel later heb ik ingezien dat de Franstaligen de zeemacht voor de zoveelste keer hadden beetgenomen.