- 194 -

 

 HOOFDSTUK  XXVI

 

 

 HET  KONINKLIJK  PALEIS

 

 

 

EEN  HEEL  GEDOE

Zesenveertig keer was luitenant henry officier van wacht in het koninklijk paleis te Brussel. Hiermee was hij de legerofficier die deze dienst het meest deed in dit monumentaal, neobarok gebouw, dat zijn finaal uiterlijk had gekregen in 1910. Het doel? Eenvoudigweg gezegd: terwijl koning Boudewijn I een paleis te Laken als woonst benutte, gebruikte hij dit paleis te Brussel als ontvangst- en werkruimte. Beide paleizen werden dan ook bijzonder goed beveiligd door het leger, de rijkswacht, de veiligheidsdiensten en de Brusselse politie. Allerlei rondes en controles overlapten elkaar.

 

 

 

 

 

"Een overste

 

geeft steeds

 

het absolute

 

voorbeeld"

 

/\                       henry                       /\

als ’Hoofd van de Koninklijke Wacht’

 

 

Het leger had echter voor die taak geen speciale eenheid die evenwaardig was met de "berenmutsen" in Engeland. Daarom verzekerden verschillende regimenten om beurt de wacht, telkens voor een periode van een halve maand. Voor elke dag een andere officier met de nodige manschappen. Omdat deze opdracht de andere taken in de eenheden wat in de war stuurde, werd er wat geschipperd: de officier, de onderofficier en de andere manschappen kwamen veelal uit verschillende eenheden. Met andere woorden, de oversten kenden niet eens hun ondergeschikten. En nochtans moesten ze gezamenlijk ook voor de erediensten instaan: voor het ceremonieel moest het leger immers ook zorgen. Het was dan ook begrijpelijk dat de officieren van de krijgsmacht hoegenaamd niet zo happig op deze job waren.