- 434 -

 

Ik waag een gokje: om vlug tussendoor het bord af te vegen... of misschien om als tolk te fungeren?

Hahaha! Een majoor gebruiken als 'bordafveger'! Dat zou echt belachelijk worden. Maar, achteraf gezien, acht ik Waalmans er wel toe in staat. Je tweede gokje is even belachelijk, maar 't is juist! Want het lager personeel bestond uit Walen en Vlamingen. En Waalmans was niet in staat om zijn toespraak in het Nederlands af te steken. Dus, telkens als Waalmans een zin in het Frans zei, kwam vanuit de hoek de vertaling in het Nederlands.

 

Volgens jou moest Waalmans zelf in staat zijn om zijn toespraak in beide talen te houden.

Natuurlijk. Ik herhaal het: iedereen die in België militair officier wil worden, moet tijdens zijn examens ook bewijzen dat hij de tweede taal machtig is. En later, indien hij nóg hoger dan commandant wil worden, moet hij tijdens nieuwe examens bewijzen dat hij de tweede taal perféct machtig is.

 

Dan klopt er al twee keer iets niet bij Waalmans.

Maar natuurlijk! In Wallonië met zijn Franstalige eenheden zal hij nooit Nederlands hebben moeten spreken. Ik vraag me alleen af wat er is gebeurd toen hij als rechter zetelde in een krijgsraad waar Vlaamse militaire beklaagden moesten verschijnen.

 

Dat zijn toch erge toestanden: militairen veroordelen zonder hen te begrijpen. En dan nog op het einde van de twintigste eeuw!

Erg, hé. Op het Ministerie had Waalmans echter vlug begrepen, dat hij problemen kon krijgen en na een paar maanden brabbelde hij toch al wat Nederlands met haar op. Maar daarna is het begonnen. Toen kwam een officier in mijn 'wardroom'. Hij was een goed bevriende collega en vroeg me om hem direct naar zijn bureau te willen volgen. "Daarnet is de kolonel bij mij geweest," begon hij een beetje paniekerig nadat we hadden plaatsgenomen, "om te zeggen dat de plaats van Messbeheerder Troep openstaat. Zou hij mij hier misschien weg willen?"

 

Was je vriend een Vlaming of een Waal?

Een Vlaming. Wat Waalmans hem had gezegd, betekende op ons niveau inderdaad: ge moet hier vertrekken. Maar ik wilde mijn vriend steunen en zei: "Ge moet dat niet doen. Hier zit ge op de hoogste echelon en gij doet uw werk hier al enkele jaren zeer goed. Doe alsof ge die woorden van de kolonel niet gehoord hebt." Ik had dat nog maar pas gezegd of kolonel Waalmans kwam het bureau binnen en deed alsof hij enkele kleine dingen nabij een machientje begon te bekijken. Het was duidelijk dat hij ons gesprek wilde afluisteren. Het was ook duidelijk dat hij iemand had die het doen en laten van zijn officieren bespioneerde en hem had ingelicht dat ik in het bureau van mijn vriend was. En meteen wist ik wie dat moest zijn: Waalmans had kort na zijn aankomst in onze diensten een landmachtcommandant meegebracht, die tijdens onze werkzaamheden stommelings overal verscheen en die de rinkelende telefoons in lege officiersbureaus opnam en beluisterde. Vanuit zijn eigen bureau hield hij het doen en laten op de gangen in het oog. "Dat 'spionnetje' was de laatste van mijn klas," vertelde mijn collega Doemans diezelfde dag nog aan mij, "en hij is geslaagd met de hakken over de sloot. Zulke mannen laten zich voor slinkse zaakjes gebruiken. Dan voelen ze zich nog belangrijker dan de eerste van hun klas."