- 620 -

 

 

DE

BOMINSLAG

HOOFDSTUK

LXVII

 

Geef de vrouwen een hooggeschoolde opleiding en er zullen minder kinderen geboren worden.

 

 

Voor de anders altijd zo opgewekte henry, die als kind de oorlog nog had overleefd, was het deze keer precies als een bominslag toen hij pas in de herfst van 1995 vernam, dat de West-Vlaamse ‘procureur des Konings’ de zaak van de Bende van Leffinge al acht maanden eerder had geseponeerd, meer bepaald op 23 januari 1995. Geseponeerd: een mooi gerechtelijk woordje voor ‘in de vuilbak gesmeten’. Een beslissing waarvan henry, hoewel ernstig slachtoffer van die bende, niet eens op de hoogte werd gebracht. Hij had tot op dat moment altijd veel vertrouwen gehad in het Belgisch gerecht, temeer daar hij er als officier deel van had uitgemaakt. In de krijgsraad verliep alles immers altijd correct. Hard maar correct. Maar nu… De eerste die de pineut werd in deze historie was Berten, de vader van Timi. Hij kwam immers als gepatenteerde leugenaar uit het verhaal: hij had in de voorbije maanden henry ongevraagd een paar keer gesust door hem mee te delen, dat ‘zijn’ vrouwelijke substituut van het Brugs gerecht en nadien nog twee andere ‘bevriende rechters’ van West-Vlaanderen met de zaak volop bezig waren. Maar nu kwam de waarheid naar boven: terwijl zij ‘volop met de zaak bezig waren’, was die zaak al vele maanden eerder zonder gevolg geklasseerd! Daar wilde henry het fijne van weten en hij stelde zelf een onderzoek in. Op zijn aandringen vroeg zijn verzekeringsmaatschappij het gerechtelijk dossier op. Dat bleek uit vierenveertig bladzijden te bestaan. Daarin staken de verhoorbladen van henry, zijn echtgenote Timi, haar vader Berten en haar moeder Gineď – deze drie laatsten bekrachtigden overigens henry’s verklaringen – en ook nog van vijf bendeleden. Slechts vijf! Slechts vijf van de vijftien bendeleden werden dus ondervraagd en daarna werd de zaak al geseponeerd. Bij het inzien van het strafdossier werd het voor henry direct duidelijk: de blijkbaar goed georganiseerde bende had zich voor het verhoor in drie groepen gesplitst. Een eerste groep bestond uit twee mannen en een vrouw. Die beweerden dat ze zelf werden aangevallen door henry. Een tweede groep bestond uit twee mannen. Zij traden op als getuigen en legden een verklaring af ten voordele van de eerste groep. En de derde groep ging volledig de mist in: het parket had niet eens de moeite gedaan om die tien te laten opsporen om ze te ondervragen. Dus ook geen verhoor van de barman, die het destijds vertikt had om op vraag van henry de hulp van de Rijkswacht in te roepen. Ook geen verhoor van de tweede vrouw die de bende tegen henry had opgehitst. Later ontstond het vermoeden dat zij uit het vizier wilde blijven, omdat haar man niet mocht weten dat zij die dag in Leffinge aanwezig was met een ander… En ten langen leste was het onbegrijpelijk dat de procureur de verklaring van een bij de politiediensten ‘goed gekende bendeleider met blauwe ogen en haviksneus’ zwaarder liet doorwegen dan de verklaring van de in West-Vlaanderen goed aangeschreven legerofficier henry. Deze was dan ook van mening dat, als een land zijn officieren al zoiets kon aandoen, geen enkele burger daar nog veilig kon leven. Kortom, alles spoorde henry aan tot een grondig onderzoek dat moest uitwijzen wat er precies in het gerechtsgebouw van Brugge was gebeurd. “Spijtig,” dacht hij, “dat ik door zulke dingen veel tijd verlies die ik nodig heb om te schilderen, maar ik ben naast kunstschilder ook nog officier en dus moet ik dit voor mijn volk doen. Ik moet die zaak tot op het bot uitzoeken.” En daarvoor had hij de middelen en ook voldoende relaties. Om te beginnen drong hij met Timi in het gerechtsgebouw binnen tot aan het bureau van Berten zijn vrouwelijke substituut. Haar deur stond open en henry zag vanuit de sombere gang dat ze nog niet begonnen was met haar werk. Vóór haar lagen meerdere stapels dossiers. Ze keek ernaar, moedeloos, en slaakte enkele keren een diepe zucht.