- N m16 h38,1 -

 

FEELIJK

ONDER BEHANDELING VAN PSYCHIATERS

IN DE ZEVENTIGER JAREN

-- Gaat ge morgen mee? vroeg Monique een beetje uit de hoogte aan haar echtgenoot henry en 't was overduidelijk dat ze liever een 'neen' dan een 'ja' als antwoord kreeg.

-- Naar waar?

-- Naar Feelijk. Ze zit opnieuw in dat zothuis.

-- Wablief! Hoe is dat mogelijk? Wat is er gebeurd? Natuurlijk ga ik mee.

 

Nadat ze de auto's hadden geparkeerd nabij de imponerende voorgevel van een psychiatrisch instituut, schreden de drie mannen met de handen op de rug naar de ingangspoort. In 't midden Lompmans, bediende en vader van Feelijk. Rechts van hem Dikmans, handelsreiziger en henry's schoonvader. Links van die twee: Feelijks echtgenoot, verwaande A2 zonder ruggengraat. De korte stoet werd afgesloten door Madam Moeilijk, arm in arm met haar dochter Monique, op de voet gevolgd door Lompmans gezin. Op korte afstand liep henry hen met tegenzin achterna. Hiermee wilde hij overduidelijk aantonen, dat hij al van in 't begin met de gang van zaken niet akkoord ging.

 

Een personeelslid begeleidde hen door een zeer brede gang waarin halverwege rondom een tafeltje nogal wat stoelen stonden. Dit allegaartje deed dienst als bezoekersruimte. Terwijl het gezelschap plaats nam, weergalmde in de holle ruimte het schelle geluid van de schuivende stoelen over de stenen vloer. Omdat bij sommigen hierdoor reeds de koude rillingen over de rug liepen, trachtte Lompmans met een schuine mop er de stemming terug in te brengen. "Nog een beetje geduld alstublieft, de patiënt zal direct komen." Dat 'direct' bleek uiteindelijk een eeuwigheid te duren en henry merkte intussen dat iedereen aan het fluisteren was om van nieuwe koude rillingen gespaard te blijven.

 

Uiteindelijk ging in 't begin van de gang de grote deur tegenover de ingangsdeur open en verscheen Feelijk, aan weerskanten ondersteund door een struise verpleger in witte kiel. Ze hadden haar in een lang slaapkleed gestoken. Terwijl een grimlach ten teken van overwinning op ieders gezicht verscheen, werd henry daarentegen spinnijdig toen hij zag hoe erg ze Feelijk hadden platgespoten. Het verstandigste lid van die familie was veranderd in een zombie. Die werd nu op een stoel gezet en bleef gelijk een patatzak onbeweeglijk zitten, willoos, het gelaat met verdwaasde, wezenloze ogen naar beneden gericht. Iedereen begon tegelijkertijd tegen de zombie te babbelen. De domste vragen werden gesteld en een schijnheilige vriendelijkheid vierde hoogtij. "En hoe voelt g' u nu?" - "Krijgt g' hier goed eten?" - "Ge ziet er al veel beter uit." - "Het was verstandig van u om naar hier te komen."