- N m17h47,14 -

 

 

26 JULI 1981

Pas nadat de garagist de Volga had hersteld, kon henry een week later dan voorzien vertrekken met zijn echtgenote en zoon naar Blankenberge. In deze volkse kuststad wilde Monique immers liefst elk jaar op precies het zelfde appartement in de Weststraat haar vakantie doorbrengen. Haar moeder MM deed dit al jaren en dus wilde zij dat ook zo doen. Daar  had henry zich nooit tegen verzet. Bij de marine had hij immers al voldoende ontspanning en plande daardoor slechts uitzonderlijk een reis naar het buitenland. Hij kende op zijn duimpje hoe het Blankenbergs appartement eruit zag: twee eenvoudige kamers met ouderwets, vergeeld behang. De ene was ingericht als slaapkamer met twee tweepersoonsbedden. De andere was met een eettafel, pompsteen en gasvuur geschikt gemaakt als keuken én eetplaats, waaraan een ietwat verdacht terrasje hing. Ze vormden een onderdeel van een hoog herenhuis, dat vroeger eigendom was geweest van een belangrijke ingenieur, die volgens zeggen de pier van Blankenberge had ontworpen. Een nazaat had vele jaren geleden bij erfenis dat herenhuis verkregen en leefde nu op het gelijkvloers, maar had onvoldoende middelen om de woning goed te onderhouden. Daarom had hij die ingedeeld in kleine Franse appartementen om ze te verhuren aan betrouwbare kennissen. Welbeschouwd was het met tegenzin dat henry er met vakantie ging, maar hij deed het om zijn echtgenote te plezieren. Overigens zag hij dat zijn zoontje graag in Blankenberge vertoefde, dat met zijn mooi strand en gezellige winkeltjes aantrekkelijk was voor kinderen. De Volga, die vol zat met zware valiezen, moest zo vlug mogelijk leeggemaakt worden, omdat er vóór de witte ingangspoort van het herenhuis geen parkeergelegenheid was. Om de beurt droegen henry en Monique een valies naar binnen en stelden die vlug in de zeer brede gang, die telkenmale op henry indruk maakte vanwege zijn grote muurschilderingen. In amper een vijftal minuten hadden ze de karwei geklaard en de auto stond nooit langer dan een paar seconden alleen. Tussendoor had een vreemde man, die aan de overkant van de straat stond, henry eens luidkeels aangesproken, toen hij buiten kwam om opnieuw een valies te halen. Die man had hem vriendelijk veel mooi weer toegewenst tijdens zijn verblijf en henry had hem glimlachend van antwoord gediend. Toen ze alle bagage hadden uitgeladen, zei henry: "Monique, ga maar gerust met Sven de trap op naar het appartement. Laat de valiezen maar staan. Ik breng die wel naar boven. Eerst zal ik een plaats gaan zoeken voor de wagen." Eerst sloot hij van de Volga nog de rechterdeur, die Monique niet goed had dichtgedaan. Blij dat hij nu eens eindelijk zonder zorgen van zijn vakantie kon genieten, ging hij achter het stuur zitten en vond enkele straten verder een geschikte parkeerplaats. Daar greep hij naar de plek naast zich, waar altijd zijn zwart kalfsleren handtasje lag. Al enkele jaren was het immers in de mode, dat mannen een masculien handtasje gebruikten om er hun persoonlijke spullen in te steken. Daardoor moest henry bij het veelvuldig omkleden niet telkens al zijn gerief van zak verwisselen. Maar deze keer was hij verwonderd, dat het handtasje niet op z'n plaats lag. Hij was er nochtans zeker van dat hij het niet in Gent had laten liggen. Gebruik makend van de macht der gewoonte, had hij nog nooit het tasje vergeten mee te nemen als hij naar ergens vertrok. "Ja," zuchtte hij, "Monique heeft voorzeker mijn tasje ook in de gang naast de valiezen gelegd. Nu moet ik de terugweg zonder mijn geliefd pijpje afleggen en kan ik van mijn aromatische, bruine Amphora nog niet genieten." Met versnelde pas kwam hij aan in de Weststraat. Hij begon te zoeken, maar vond het niet. "Monique, waar hebt ge mijn handtas gelegd?" vroeg hij