- N m17h47,16 -

 

 

Halfzes. Het daglicht vloeide stilaan binnen. Om halfelf arriveerde de slotenmaker. Drie rijkswachters hadden die nacht het huis stiekem in de gaten gehouden en verdwenen nu. Ze veronderstelden dat het loos alarm was geweest. Om halftwaalf zei de slotenmaker: "Ik mankeer nog een stukje. Ik zal het gaan halen en ondertussen wat gaan eten. Daarna kom ik direct terug." Toen hij vertrokken was, bekeek henry de deur: op de plaats van het slot was nu een gat te zien en op de grond lag wat gereedschap. Hij duwde de deur op een kier en ging terug op zijn keukenstoel zitten, terwijl hij op zijn hoede bleef. Na zowat tien minuten reed een auto in volle vaart tot aan zijn huis en kwam er met piepende remmen precies vóór zijn venster tot stilstand. Twee mannen sprongen uit het voertuig en sprintten naar zijn deur. Meteen rende henry naar zijn gang, maar zag door het venster dat de bandieten terug in hun auto sprongen. Op het moment dat hij zijn deur open trok, was de auto reeds om de hoek verdwenen.

 

"Ze zijn hier geweest", deelde henry een uurtje later aan de slotenmaker mee. "Wie?" - "De dieven. 't Is zinloos om de Rijkswacht daarvan op de hoogte te brengen, want ik kan geen enkel detail meedelen. Zelfs geen autonummer, zó vlug ging het! Wegens dat gat in de deur wisten die bandieten meteen dat er iemand in huis was. Noch van hen noch van de auto kan ik een beschrijving geven. Spijtig."

 

 

 

 

 

 

De stemming in België begon stilaan om te slaan:

vroeger beraamden de bandieten hun misdrijven meestal 's nachts

en die waren dan nog klein in aantal.

Maar

nu schrikten ze er niet eens van terug om ze op klaarlichte dag te plegen

en bovendien vermeerderden ze in aantal!

i