- N m22h69,2 -

 

 

WALEN   EN   FRANSKILJONS

 

Franskiljons en henry… dat ging niet goed.

 

 

Met het ontstaan van België in 1830 zaten twee volken aan elkaar geklit: de Walen in het zuiden met Frans als moedertaal en de Vlamingen in het noorden met Nederlands als moedertaal. Naast die taalkwestie onderscheidden beide volken zich vanaf het begin door een totaal verschillende mentaliteit. Bovendien trachtten de Walen, hoewel in de minderheid, voortdurend de Vlamingen te overheersen, van hen grondgebied af te pakken en hun Frans aan hen op te dringen. In de loop der jaren lukte dat laatste minder en minder, doch hier en daar bleven er in Vlaanderen toch nog individuen over die liever Frans spraken dan hun eigen moedertaal. Dat waren de zogenaamde ‘franskiljons’, Vlamingen die dachten dat ze op die manier meer in de aandacht konden komen of soms gemakkelijker aan een betrekking konden geraken. Zij gedroegen zich hautain tegenover andere Vlamingen, keken op hen neer alsof die minderwaardig waren en gebruikten het Frans om in hun ivoren toren te leven. Maar buiten dat Frans gedoe waren ze van weinig nut voor de Vlaamse maatschappij.

 

Op een dag deden henry en Timi nabij Gent hun boodschappen in een supermarkt, toen ze op een gegeven moment bij een toonbank moesten aanschuiven. De verkoper was bezig met een grijsaard te bedienen die vóór hen stond. Wat verder aan de toonbank stond al een koppel, dat uiteraard voorrang had op henry om bediend te worden. Nadat de grijsaard met zijn gerief was vertrokken, verontschuldigde de verkoper zich omdat zijn overste hem voor een korte mededeling had opgeroepen en vertrok voor enkele minuten. Intussen hoorden henry en Timi hoe het ander koppel dikdoenerig in het Frans een beetje luider dan nodig aan het lullen was.

-- Ah, bonjour, vous parlez Français? nodigde henry glimlachend het koppel uit voor een gesprek.

-- Oui, oui, oui, antwoordden de man en de vrouw simultaan.

-- Tout le temps? Vous parlez toujours en Français? ging henry verder.

-- Evidemment, lachten ze.

-- Et habitez-vous ici? vroeg henry nog.

-- Bah oui, près d’ici, verduidelijkten ze.

-- De sorte que vous êtes tous les deux flamands? insisteerde henry nog voor alle zekerheid.

-- Bien sûr, antwoordden ze nog steeds lachend.

-- Beseft u wel goed dat u mij en mijn vrouw met uw Frans aan het beledigen zijt? articuleerde henry terwijl hij onverwacht van het Frans overging op het Nederlands en zag hoe de gezichten van de franskiljons hem ongelovig en verbaasd begonnen aan te kijken. Bovendien, vervolgde hij, is het Nederlands hoegenaamd niet minderwaardig en ik vind het zelfs een mooiere taal dan het Frans.

In een nijdige ruk verlieten de franskiljons na deze woorden de toonbank en liepen gehaast de supermarkt verder in. Toen ze net verdwenen waren, kwam de verkoper terug en wilde henry bestellen. Maar nog vóór deze zijn vraag had beëindigd, werd hij vanachter aan zijn kledij vastgegrepen en naar achteren getrokken. Dat kon niet anders dan die franskiljon zijn, flitste het door zijn grijze hersenen, en zoals hij dat in het leger had geleerd, reageerde hij met het juist automatisme en een seconde later was een franskiljonse neus gebroken. Met veel pijn droop de aanvaller bloedend en voorovergebogen af. Zijn vrouw echter naderde henry, enigszins voorzichtig.

-- Smeerlap, snauwde ze met een blik vol haat.

-- Oh, fantastisch, het doet me plezier dat je toch mooi Nederlands spreekt, gniffelde henry.

i