- 129 - |
||||
|
||||
op
de oorlogsschepen, schreef het militair reglement voor dat het haar kort
moest zijn: hoogstens drie centimeter lang. En henry beval het nog korter:
drie millimeter! De scheepscommandanten waren tevreden: de matrozen
dienden hierop voor de rest van hun legerdienst niet meer gecontroleerd te
worden. Bij de marine noemde men het de "coupe henry". En omdat
henry vond dat een overste steeds het goede voorbeeld moest stellen, was zijn
haar geen millimeter langer.
Telkens als een nieuwe lichting miliciens was binnengekomen, sprak hij zijn mannen toe in 't Nederlands en 't Frans. Dat gebeurde meestal op de tweede dag van hun inlijving. Na de vlaggengroet vertrokken dan de andere divisies, maar bleven zijn zowat driehondervijftig mannen op de paviljoenskoer in formatie staan. "Matrozen," sprak hij luid en zijn stembanden hadden geen micro nodig, "gij maakt van nu af aan deel uit van een elitekorps. Gij zult u dus steeds voorbeeldig voordoen, ook buiten de marinebasis. Daarom zult gij steeds zorg dragen voor uw uniform. Uw haar maakt deel uit van uw uniform! Ik geef u vijf dagen tijd om uw haar te laten knippen. Onze twee coiffeurs weten hoe het moet en ik zal u persoonlijk controleren vóór uw eerste weekendvergunning. Wie niet in orde is, blijft hier." En... ze waren allemaal in orde...
Wegens goede dienst werd henry op 1 januari 1967 aangesteld in de graad van vaandrig-ter-zee tweede klasse en werd dus van dan af aan aangesproken met "luitenant". Comdip wilde hem als zijn tweede commandant behouden en drong er bij hem op aan om bij het leger te blijven. "Ik heb van mijn vader de studies van leraar mogen aanvatten en wil zijn inspanningen eerbiedigen", was ook nu zijn antwoord.
Tijdens de maand februari 1967 nam hij contact op met zijn school Carels. Hij werd ontvangen door de pedagogische onderdirecteur, die hem in de mening liet dat alles oké was. Ook geen enkele leraar bracht henry op de hoogte dat 'men' hem een hak had gezet.
Op 23 februari 1967 verliet henry de marine met onbepaald verlof en werd in disponibiliteit gesteld als en benoemd tot reserveofficier op 1 maart 1967.
Hij had er toen nog geen flauw vermoeden van dat hij twintig maanden later bij de zeemacht terug zou komen, maar dan als beroepsofficier. Gelukkig maar, want zelfs tóén besefte hij het nog niet: dat was voor hém nodig om kunstschilder te kunnen worden. Hoe dát te rijmen valt, zou de toekomst ons wel uitwijzen. 't Is precies alsof een 'hogere hand' henry begeleidde om zijn doel te bereiken. |
||||