- 204 - |
|||
|
|||
Je zei: gelukkig niet. Waarom? Omdat in Laken de officier elke dag telefonisch werd uitgenodigd door zo'n gravin of barones met-de-neus-in-de-hemel, om samen met haar en een andere nobele onbekende te middagmalen. Dat gebeurde in een lokaal naast de eetplaats van de koning. Een KRO, die het al enkele keren beleefd had, vertelde me hoe stijf het gedoe daar wel was. Hij en die twee zaten elk aan een kant van een grote, ouderwetse tafel, ver van elkaar. Er werd amper gesproken. Enkel het getik van de messen en de vorken op de borden was te horen. Die madam zat de houding van de KRO meer te bespioneren dan dat ze haar werk deed van gastvrouw. Soms zag hij de koning in de gang passeren. De maaltijd zelf was pover, want ze kregen de zelfde menu van Boudewijn, die gekend was voor zijn eenvoud in drank en spijs. Hiermee heb ik je vraag voldoende beantwoord, denk ik.
Ja, ja. Maar was het eten in 't paleis van Brussel dan zoveel beter? Veel beter. Het werd geleverd door ons kantonnement in Evere. Maar eens was ik toch behoorlijk kwaad. 'k Zal eerst even de situatie schetsen: voor mij persoonlijk waren twee lokalen voorzien. Een rijk uitziend bureau, van waaruit ik alles organiseerde, van waaruit ik de drie verst uitgezette schildwachten in het oog kon houden en waar ik personen kon ontvangen. Een tweede lokaal diende als eetkamer en rustplaats. Op die fameuze dag met Pompidou verwittigde de eerste matroos me 's morgens vroeg dat mijn ontbijt klaar stond. Vooraleer me naar mijn eetkamer te begeven, bezocht ik mijn manschappen in de grote eetzaal. Dat deed ik altijd om hen een goede morgen te wensen. Deze keer merkte ik dat de luchtmachtkazerne van Evere slechts een half potje confituur had geleverd voor ál mijn mannen. Toen ik in mijn eetkamer kwam, zag ik dat de eerste matroos voor mij echter wél voldoende eten had laten klaarzetten. Zoiets aanvaard ik niet: tijdens een opdracht wil ik niet bevoordeeld worden ten opzichte van mijn manschappen. Mijn ongenoegen werd nog scherper omdat ook de avond voordien door de luchtmacht te weinig voedsel was geleverd. Ik verdeelde mijn eten onder mijn mannen en bezorgde een vlammend protest aan de luchtmacht, waarvan sommigen aldaar niet gelukkiger zijn geworden...
Dat typeert je. Je bent altijd bekommerd om het welzijn van al wie of wat onder je verantwoordelijkheid staat. Elke overste die zo niet handelt en enkel voor zichzelf zorgt, verdient zijn waardigheid niet. Dat geldt dus ook voor politiekers met een mandaat. In die tijd begonnen ze hun eigen portemonnee belangrijker te vinden dan hun plicht tegenover hun kiezers. Welnu, terwijl ik in het paleis werkte, hoorde ik mijn matrozen morren. 't Was, denk ik, op 17 mei 1971. En ze hadden gelijk, want ze werden onrechtvaardig behandeld door de regering. Die had problemen en zocht een afleidingsmanoeuvre. Het leger werd de zondebok. Door een campagne riepen jongens op den duur "boefer!" naar elke soldaat die over straat liep. Mijn matrozen hadden in het paleis het dagblad 'Het Laatste |
|||