- 271 - |
||||
|
||||
Je bent daar in de jaren zeventig dus bijna twee jaar gebleven. Ja. In die periode ging mijn zoontje Sven voor het eerst naar school. Dat was in Gent en ik deed al die moeite voor hem. Hij maakte er vriendjes. Goed. Maar ook doken bij hem de eerste leerproblemen op. Als oud-leraar kon ik hem goed helpen. In 't begin verplaatste ik me dus dagelijks van Gent naar Nieuwpoort per trein en...
Alle dagen per trein! Dat was toch niet te doen in die dagen? Er
was inderdaad geen vlugge, regelrechte verbinding. Tijdrovend en vermoeiend.
Maar een militair moet dat kunnen, hé. Van mijn huis naar het
Sint-Pietersstation, hetzij te voet hetzij per bus: twintig minuten. Vandaar
per trein naar Oostende: drie kwartier. Dan met de kusttram naar Westende Zeelaan, de dichtste halte bij de ingang van de
kazerne: een halfuur. Uiteindelijk nog een halfuur te voet doorheen de
kazerne van de landmacht en 't kwartier van de
para's om in mijn bureau te belanden. Gelukkig was ik als officier niet
bepaald gebonden aan een uurrooster.
Maar dat is in totaal meer dan twee uur! En 's avonds in omgekeerde richting, veronderstel ik? Jaja, vier uur in totaal. Wachttijden op bus, trein en tram niet meegerekend. Ik testte natuurlijk dat traject ook uit per auto. In die tijd was de snelste route via de autostrade tot in Oostende en vandaar naar Nieuwpoort. Maar dat kwam onnodig duur uit. Benzine. Slijtage van de auto. Na enkele maanden hakte ik de knoop door: ik deelde de week in twee en reed per auto naar Nieuwpoort van maandagmorgen tot dinsdagavond en van woensdagmorgen tot vrijdagavond. Basta. Opgelost.
Enne, nooit een auto-ongeluk gehad? Een marinier, dat crost meer dan dat dat rijdt, zeker? Hela, hela! Ik reed altijd normaal. Honderd kilometer per uur op de autostrade is niet te vlug, toch? Nochtans had ik bijna twee keer een erg ongeluk. De eerste keer... 't Gebeurde op 7 april 1975 op de autostrade nabij Oostkamp. Door wat geluk en een beetje koelbloedigheid leef ik nog. 'k Weet het nog goed. 'k Reed toen wél honderdtwintig en 'k zat op de tweede rijstrook tussen een heleboel auto's. Honderd meter vóór mij: ook een heleboel auto's. Die begonnen, juist voorbij een brug, allemaal plots te zigzaggen. Ik begreep direct dat het daar glad moest zijn. We waren echt verrast. Zowel in Gent als tussen Gent en Oostkamp geen béétje gladdigheid. En nu zag ik daar honderd meter vóór mij auto's net als stekdoosjes over elkaar rollen, beginnen rondtollen en overhoop vliegen. Ik merkte dat ik tegen mezelf aan het babbelen was: |
||||