- 322 - |
|||
|
|||
Neen, hier in de Generale Staf heerste een ongedwongen sfeer en werkten alle militairen, of ze nu van de landmacht, de zeemacht of de luchtmacht waren, in burgerkledij. Hier stond henry rechtstreeks onder het bevel van de bedachtzame ZS1, kapitein-ter-zee Verheyden, een rechtschapen vierbander, een harde werker voor wie henry zeer veel achting had al van sinds hij hem enkele jaren geleden had ontmoet.
De mallemolen bij Klipmans was voor henry's kunstwerken wel een noodzaak: die bezorgde een garantie voor de intensiteit van zijn schilderijen en daarvan gingen de kunstliefhebbers genieten!
Met zijn macht van ZS1/G begon henry al vanaf de eerste dag met zijn onderofficieren volop de hulp te bieden, die verscheidene marinemensen in nood - zoals 'zijn' damar - hard nodig hadden. Elke dag na het middagmaal placht Homans een uurtje in de omgeving van Dailly te wandelen en henry ging met hem mee. Daardoor leerde hij de nabijgelegen Brusselse wijken met hun antieke winkeltjes en knusse restaurantjes beter kennen. En bijna elke dag vertrok henry omstreeks kwart vóór vier met de bus 29 naar 'Brussel Centraal' of met de tram 62 naar 'Brussel Noord', om van daaruit de trein meestal richting Gent te nemen. Maar soms vergezelde hij Homans vanuit 'Dailly' te voet naar 'Brussel Noord' en weldra vielen hem ook de minder gezellige kanten van de jachtige hoofdstad op: dan merkte hij dat Vlaanderens hoofdstad, het duizend jaar geleden uit een drassig land langs de Zenne ontstane Broecksele, weerom in de drassigheid ging vergaan, figuurlijk dan. Tot deze overtuiging kwam hij, toen hij nabij het station een vreemdelingenwijk passeerde. Daar, terwijl hij met zijn collega al babbelend langs een heel lange straat wandelde, zag hij links en rechts niets anders dan donkerbruine Noord-Afrikanen. Geen vrouwen, enkel mannen. Die zaten gehurkt op hun drempels te niksen en loerden onophoudelijk met hun pikzwarte kijkers op de twee officieren in burger, die het aan durfden door hun domein te lopen. De vijandschap van die allochtonen viel hem op. -- Komt gij regelmatig langs deze straat? vroeg henry. -- Bijna dagelijks, 't is de kortste weg, antwoordde Homans. -- Die gasten moeten blijkbaar minder doen dan wij om hun boterham te verdienen, hè? -- Niet te veel naar kijken. Als ik dan al niet meer in mijn eigen Vlaamse hoofdstad zou mogen rondkijken ook, dacht henry geërgerd, 't is al erg genoeg dat hier zo veel Franssprekenden zijn komen wonen. Maar thuisgekomen, moest hij zijn gedachten opnieuw toespitsen op Sven met zijn leerstof van die dag en vertrouwde dan maar op de politiekers om de gepaste maatregelen te treffen tegen de allochtonen, die in de stad van Manneken Pis waren neergestreken. |
|||