- 419 - |
||
|
||
Op de tweede dag verschenen onder het grijzend haar twee twinkelende oogjes boven de rand van het laken. En die keken geamuseerd naar henry. Deze vertelde op dat moment zijn zoveelste grap. "Doe zo maar voort," knikte de man in het wit goedkeurend, "ze begint er precies door te komen." Stilaan kreeg henry haar gelaat meer en meer te zien. Ze was de uitbaatster van een winkeltje nabij het UZG, een vriendelijk vrouwtje van om en bij de zestig. Ze begon te vertellen over de problemen met haar winkeltje... "En nu nog zo'n hartinfarct erbovenop, meneer!" En henryEC luisterde naar haar, troostte haar en stopte daarna niet met mopjes te vertellen. Zijn medepatiënten herstelden vlugger dan deze die op de andere kamers lagen. "Dat hebben we nog nooit meegemaakt", zeiden de verpleegsters van die andere kamers. * Maar op de twaalfde dag kreeg het zelfvertrouwen van henry een grote deuk. Ze hadden hem voordien naar Kamer 14 op de achtste verdieping van Blok K12 gebracht. Na enkele dagen kwam daar met de valavond de verpleegster zijn tweepersoonskamer binnen en zei: "Ge krijgt gezelschap. Ik heb een telefoontje van de dokter gekregen. Hij wil dat onze nieuwe patiënt in uw kamer terechtkomt." Die dokter was een zeer bekwame hartspecialist van de afdeling waar henry lag en werkte onder de leiding van de beroemde professor Pannier, hoofd van de Dienst Cardiologie. "Oké," knikte henry blijmoedig, "dan kan ik een beetje babbelen." Een uurtje later kwam de nieuwe binnen en na de gebruikelijke wederzijdse begroetingen begon hij de inhoud van zijn valies in de kast op te bergen. "Maar ik ken u van ergens. Zijt gij soms niet bij de Zeemacht geweest?" vroeg henry vanuit zijn bed. "Ja, dat klopt," antwoordde de nieuwe, "en ik dacht het ook al: gij moet voorzeker luitenant henry zijn en gij schildert." - "Ja, g' hebt gelijk: toen was ik nog luitenant", beaamde henry. In een stortvloed aan woorden begon de nieuwe nu zijn levenspad uit te stippelen: "Ik was onderofficier bij de Zeemacht. Dat is al enkele jaren geleden. Nu werk ik voor een buitenlandse maatschappij. Ik ben altijd per vliegtuig onderweg. Van de ene haven naar de andere. Van Amerika naar Europa. Van Afrika naar Azië. Ik herstel de elektronica van de koopvaardijschepen. Ik verdien enorm veel geld, maar ben zelden thuis. Misschien één keer per jaar. Terwijl ik op een schip een herstelling uitvoer, word ik al opgeroepen voor een andere. 't Is dan asap van het schip naar het vliegtuig en van 't vliegtuig weeral naar een schip. Time is money. Voor een handelsschip telt elke minuut... Enkele uren geleden werd ik in Amerika niet goed en de dokter zei, dat ik dringend moest opgenomen worden in het hospitaal. Voor mijn hart, zei hij. Hier zie, dat ziet ge van hier. Ik direct naar 't vliegveld en dan recht naar hier. Veel te gevaarlijk, volgens die Amerikaanse dokter. Maar kijk, 'k ben hier toch geraakt, hé. 'k Ben een vriend van de dokter hier. 'k Heb hem direct gebeld en 'k mocht naar hier komen. Morgenvroeg komt hij mij onderzoeken." Ondertussen had de elektronieker zich omgekleed en kroop in pyjama zijn bed in. "Na die vlucht voel ik me toch een beetje moe. Neem mij niet kwalijk," verontschuldigde hij zich, "maar ik ga liever direct slapen." - "Natuurlijk. En als ge mij vannacht nodig hebt, maak me maar direct wakker, hé. Ik weet ondertussen al hoe het hier reilt en zeilt", stelde henry hem gerust. En terwijl de elektronieker al was ingeslapen, doofde henry voorzichtig het licht op de kamer en sloeg onder een zacht schijnsel van zijn nachtlampje zijn boekje over bridge terug open. Schaken kon hij al vanaf zijn vijfde, maar bridgen nog niet. Nu restte hem in het hospitaalbed tussen de meestal pijnloze, maar soms ook pijnlijke onderzoeken en de bezoekuren voldoende tijd om dat te leren. |
||