- e02 - |
|||
|
|||
ze te wachten stond. En dat de Vlamingen op een miserabele toestand af stevenden, ontdekte henry beetje bij beetje. 't Begon allemaal door enkele dagelijkse voorvalletjes en berichtjes.
V o o r v a l l e t j e s e n b e r i c h t j e s
In een goedkoop grootwarenhuis sukkelde een oud koppeltje van bijna tachtig jaar met zijn leeg winkelwagentje. De oudjes hadden duidelijk een leven van hard werken achter de rug. Door de te smalle gang kon henry hen niet passeren en wachtte geduldig. Het vrouwtje deed al bevend haar versleten portemonneetje open. Haar gerimpelde handjes betastten enkele geldstukken en ze zei tot haar kromgebogen ventje: "Zouden we dat potje confituur kopen? 'k Heb juist geld genoeg." Enkele minuten later verliet henry het parkeerterrein en reden twee dure BMW's hem voorbij. Achter de sturen zaten jonge, arrogante Marokkaanse immigranten, die vijandig naar henry keken. * * * * * * * In de zetel vóór hen zat een volslanke vrouw van negenendertig jaar. Ze was ongehuwd en had al vele jaren problemen met haar gezondheid. "Je gaat ons toch niet verlaten?" vroeg henry bezorgd. "Jij bent immers zo'n goede vriendin van Timi en van mij." - "Spijtig genoeg wel. Ik verlaat Gent en ga elders wonen." - "En wat met je appartement?" - "Dat is nóg een probleem. 't Is nog maar voor de helft afbetaald en ik ben nu verplicht om het te verkopen." - "Maar blijf toch liever in Gent..." - "Neen! Ik hou het hier niet meer uit. Ik ben bang. Bang! Die immigranten uit de andere appartementen komen elke nacht op mijn deur bonken. Vorige nacht raapte ik mijn moed tezamen, opende mijn deur en vroeg beleefd of ze mij toch alsjeblieft wilden laten slapen, dat ik mijn rust nodig had. Ze lachten me vierkant uit. Ze zeiden dat ik goed was om in een rusthuis voor ouderlingen te zitten. Ik was er totaal overstuur van!" - "Je moet de politie verwittigen." - "Dat heb ik gedaan. Ze antwoordde me dat ik daar maar niet moest gaan wonen. Stel je voor: ik woonde er zelfs vóór hen!" Een paar weken later was ze verhuisd. * * * * * * * "Ik woon in een appartement in Gent", begon hij. In zijn mager aangezicht stonden vermoeide ogen, die door een goedkope bril henry's echtgenote afwisselend met een tikkeltje weemoed en gebroken vechtlust aankeken. Met zijn gehandicapte zoon van zowat twintig jaar zat hij in de cafetaria aan de andere kant van het tafeltje. Zijn beklag kwam diep uit het hart. "Onder mij kwamen plots moslims wonen. Zij begonnen verbouwingswerken uit te voeren, waarbij ze een steunmuur begonnen uit te kappen en een ontplofbaar toestel plaatsten. Ze hadden hiervoor geen vergunning. Er ontstonden zelfs scheuren in mijn muur. Toen ik hen zei dat ze dat niet mochten doen, kwam een gans groepje immigranten me bedreigen. Toen mijn zoon buiten kwam om me bij te staan, richtten ze de koplampen op hem en trachtten ze |
|||