- H m17h49,1 -

 DE  KRIJGSRAAD

EN

DE  RECHTERLIJKE  COMMISSIE

Vóór zijn hartinfarct fungeerde henry al enkele keren als rechter in de Krijgsraad in het Brussels Justitiepaleis. In zo'n krijgsraad zetelden vijf officieren. Die bestudeerden een tijdje vóór de jurisdictie de dossiers en luisterden nadien bij elke rechtspraak eerst aandachtig naar de pleidooien van de advocaten en de krijgsauditeur en zonderden zich daarna telkens af in een aanpalend antiek zaaltje. Aldaar bepaalden ze objectief en met kennis van zaken welke straf ze aan de beschuldigde gingen opleggen. Verzwarende of verzachtende omstandigheden deden de strafmaat schommelen tussen een door de wet bepaald maximum en minimum en daaromtrent lichtte een burgerlijke magistraat hen in, geval per geval. Daarna verschenen henry en zijn vier collega-officieren terug in de rechtszaal en sprak de officier met de hoogste graad het vonnis uit.

 

Na zijn hartinfarct was henry enkele jaren vrijgesteld van de cumulatie van functies, maar in de tweede helft van juni 1988 was hij voldoende hersteld en nam terug deel aan de gerechtelijke acties. Tijdens een paar weken zat hij toen in de Rechterlijke Commissie in Brussel als Officier-Commissaris. Daar vormde hij met een luitenant van de luchtmacht een team dat samenwerkte met de Eerste Substituut en zes substituten, onder wie vier Franstaligen en twee Nederlandstaligen. Hij kon vaststellen dat de Nederlandstaligen hun werk beter uitvoerden dan de Franstaligen. Dus ook in het gerecht, dacht hij bij zichzelf. De Eerste Substituut stelde een aparte bureauplaats ter beschikking van de twee officieren met een rechtstreekse telefoonlijn naar de substituten. Daar konden beide officieren iets lezen of een gezellig babbeltje slaan om de tijd te doden. Telkens een substituut hen vanuit zijn nabijgelegen bureel verwittigde dat de Rijkswacht een militair had binnengebracht, die volgens hen een zwaar delict had gepleegd, begaven ze zich naar dat bureel. Meestal betrof het een milicien die had gestolen of was gedeserteerd. Nadat henry en zijn luitenant naast de substituut hadden plaatsgenomen, werd de aan handen geboeide militair door twee rijkswachters binnengebracht. Nadat deze de boeien hadden afgedaan, nam de substituut het verhoor af en typte de griffier alle vragen en antwoorden. Ondertussen keken henry en zijn luitenant toe of alles gebeurde zonder dat de rechten van de militair werden geschonden. Ook stelden ze eventueel tussendoor nog enkele bijkomende vragen. Op het einde van het verhoor kon de beschuldigde zijn verklaringen ondertekenen en boeiden de rijkswachters hem opnieuw en brachten hem naar de gang. Daarna bespraken henry en zijn luitenant en de substituut het 'geval' en kwamen tot een goed overdacht besluit. Alle stukken werden door hen ondertekend. Uiteindelijk werd de beschuldigde door de rijkwachters terug binnengebracht en vernam hij de uitspraak, die binnen de vierentwintig uur moest gebeuren nadat men hem had opgepikt. Indien de militair bij de uitspraak 'onder mandaat gesteld' werd - bijvoorbeeld om erger te voorkomen - betekende dit dat hij direct werd aangehouden en in een voor militairen aparte afdeling van het gevang werd opgesloten tot wanneer hij vóór de Krijgsraad moest verschijnen, wat zo'n drie tot zes weken later gebeurde.

Bovendien konden commandant henry en zijn luitenant in die periode zowel overdag als 's nachts - ook in de weekends - opgeroepen worden om zich met de substituut naar eender welke plaats in België te begeven en daar samen met hem de nodige vaststellingen te doen in verband met een delict waarbij een militair was betrokken.

i