- I m13 h24,3 - |
||||
|
||||
-- Gij woont in Gent. Wilt ge er eens onze drie matrozen bezoeken die in 't gevang zitten? vroeg Comdip een hele tijd later aan mij. -- Oké, commander, maar ge weet nochtans dat ik van geen verkrachters moet hebben, antwoordde ik.
In
de Nieuwe Wandeling stond aan de gevangenispoort een armzalig rijtje mensen
op het voetpad te wachten. Sommigen leunden met een verveeld, anderen met een
triestig en weer anderen met een hoopvol gezicht tegen de kale, lange muur.
Een halfuur later zouden ze worden binnengelaten. Eigenlijk was ik een beetje
verrast. Ik had dit nog nooit meegemaakt. In mijn uniform van marineofficier
vond ik het een beetje delicaat om achteraan de rij te gaan aanschuiven. Er
passeerden immers te veel auto's en mijn aanwezigheid zou de naam van de
zeemacht zeker geen goed doen. Ik deed dan ook iets, wat ik nog nooit had
gedaan: voorsteken. Maar ik wilde die wachtenden niet shockeren
en verzon vlug een smoes.
Ik belde aan. Achter de getraliede spion van de grote poort verschenen enkele spiedende ogen. Nadat ik me had voorgesteld en luidop zei, zodat de omstanders het konden horen, dat ik de gevangenisdirecteur wilde spreken, werd ik direct binnengelaten. Hij ontving me met een welgemeende hartelijke handdruk en beklemtoonde, dat hij het bijzonder sympathiek van de zeemacht vond, dat ze zich voor haar mislopen personeel bleef interesseren. Na een vriendelijk gesprek liet hij me begeleiden door een cipier naar een sobere spreekkamer. Er stond een houten tafel met aan weerszij een houten stoel. Op de tafel een belknop om de cipier te roepen.
De eerste jongen zat rechtover mij met voorovergebogen hoofd. -- Luitenant, ik heb echt niets verkeerd willen doen. 't Is echt waar. -- Vertel me eens, man, hoe is het allemaal zo ver kunnen komen? -- We waren op zwier. De tijd ging voorbij. Met ons gedrieën maakten we volop plezier. Ge weet wel: lolletjes vertellen en pintjes pakken. We hadden toch geld genoeg. Opeens zei onze vriend dat hij een lief zitten had. En wij natuurlijk vragen hoe ze er uit zag. Hij beschreef haar en vroeg of we ze eens wilden zien. Wij natuurlijk van ja. Kom, zei hij, en wij daar naar toe met zijn auto. Ze deed de deur open en lachte naar hem. Ze kusten elkaar. 't Was duidelijk dat ze mekaar al goed kenden. Hij stelde ons voor als zijn beste vrienden. Hij vroeg haar of we ook binnen mochten komen. Ze ging akkoord. Ze gaf ons iets te drinken. 't Was gezellig. Haar man had nachtdienst. Op zekere keer ging ze met haar lief naar de slaapkamer. Nadien mochten we van haar ook komen. 'k Had nog nooit zoiets beleefd. Met z'n vieren. Haar lief en ik zijn daarna vertrokken. De derde moest van haar blijven. Hij was zeker de beste... Die heeft ze niet verklikt. -- Maar... als het allemaal met haar goesting gebeurde, waarom heeft ze u dan allebei aangeklaagd voor verkrachting? -- Ze heeft ons nooit willen aanklagen. Maar de omstandigheden... Toen haar vent thuis kwam, was ook de "derde" al lang vertrokken. Rechtover haar huis is er een winkel. |
||||