- I m13 h24,4 - |
||||
|
||||
De vrouw uit die winkel zei tegen haar vent dat er matrozen in haar huis waren geweest. Die vroeg natuurlijk direct uitleg aan zijn vrouw. Ze geraakte in paniek. Aja, z' is nog maar achttien jaar. Ze vertelde hem dat er de dag daarvoor plots aan de deur werd gebeld. Toen ze open deed, waren matrozen haar huis binnengedrongen en die hadden haar verkracht. Haar man is even jong als zij. Hij is een jehova en liep meteen naar zijn 'pastoor' om te vragen wat hij moest doen. Klacht indienen bij de politie, zei die. En zo begon alles te rollen. Kort nadien verscheen ze met de onderzoekers in de kazerne. Ik wist direct hoe laat het was. Ze moest ons aanwijzen. Toen ze mij passeerde, knipoogde ze eens, maar liep gewoon verder. De twee anderen vertelden me nadien dat ze ook geknipoogd had en gewoon was doorgelopen. Was me dat een opluchting! De mannen van het gerecht zijn dan met haar naar de marinekazernes in Oostende getrokken. Ook zonder resultaat. -- En hoe komt het dan dat ze u toch hebben gevonden? -- Dat is de schuld van die winkelierster. Die gaf nadien een beschrijving van onze auto en herinnerde zich een cijfer van de nummerplaat. Toen hebben ze onze auto gevonden. Die stond vóór onze kazerne geparkeerd. Hoepla, en z' hadden haar lief en mij. -- Maar hoe komt het dat ge zo zwaar zijt veroordeeld? -- Omdat de deur van de slaapkamer was blijven openstaan. Ze had een heel klein kindje. Dat is in de slaapkamer binnengekomen terwijl we bezig waren. Dat heeft de rechtbank ons erg kwalijk genomen. Ik wist niet dat men dit zo ernstig kon opnemen. 't Spijt me erg voor de zeemacht, luitenant. -- Man, tegen uw straf valt niets meer te doen. Nu ik de waarheid ken, neem ik u niets kwalijk. Ik heb hier een paar pakjes sigaretten voor u meegebracht. Ik zal ze aan de cipier overhandigen. Door zo'n straf zal ik u bij de zeemacht niet meer zien. Maar, geloof me, ge blijft voor mij een zeemachter in hart en nieren, bemoedigde luitenant henry, terwijl het traanvocht zich in de ogen van de ex-matroos ophoopte. Hou vol. Ge zijt nog jong. Hier hebt ge het telefoonnummer van mijn bureau. Voor het geval ge mij nodig hebt. Nadat ge uw straf hebt uitgezeten, kunt ge nog een gans nieuw leven opbouwen. Ik zal nu de cipier laten komen, zodat we afscheid kunnen nemen. Ik zal hem vragen om ook uw vriend bij mij te brengen.
Zijn vriend, de voormalige chauffeur van het groepje, bevestigde mij het verhaal. Had de rechter hier geen fout begaan? Moest de straf niet milder?
De derde matroos had wel de Belgische nationaliteit, maar leefde in Frankrijk en was daar vader geworden. Hij had zijn oproeping voor de legerdienst genegeerd. Een paar keer had hij me vanuit Frankrijk gebeld en telkens had ik hem geantwoord, dat hij zijn dienstplicht moest vervullen. Waarom telefoneerde die kwibus me toch? Zolang hij niet in België kwam, zat hij veilig. Een verstandig baaske, dacht ik. Op een dag vertoonde hij zich stomweg in Brugge bij de postcommandant. Ik was officier van wacht en kon niet anders... Hij werd opgepakt wegens desertie. Nu, in de Nieuwe Wandeling herkende ik hem niet. 't Was al te lang geleden. Hij keek me somber aan. Toen ik hem zei dat ik luitenant henry was, antwoordde hij dat hij dat wel wist. Het gesprek was kort... |
||||