- N m11 h17,5 - |
||
|
||
klaarblijkelijk door de kampleider ingericht. Het was heet onder de blakende zon en dus stapte henry de koele schaduw van de lege kantine binnen. Terstond trakteerde hij zichzelf met een glas witte wijn. Achter de toog opende een vurig barmeisje een koele frigo en haalde er een fles heldere wijn uit waarop frisse druppels parelend langzaam naar beneden gleden. Men zou al voor minder dorst krijgen. Het vocht streelde zijn tong en draaikolkte zijn keelgat binnen. Hij keek een beetje doelloos om zich heen. Op de houten, verhoogde vloer stonden enkele tafeltjes en stoelen. Vóór hij het besefte, was zijn glas leeg. "Dat is precies zo licht als water", vond hij en bestelde een tweede glas. En nog een... en nog een... en nog een. "Hier in Zuid-Frankrijk zijn het toch maar lichte wijntjes," peinsde hij, "waarschijnlijk zonder alcohol. Dat is verstandig." Bij het vijfde glas opende de glimlachende dienster een nieuwe fles. En bij het negende nog een. Toen uiteindelijk de drie flessen geledigd waren, was zijn lichaam voldoende afgekoeld en zijn dorst over.
De barmeisjes bedankend voor hun gastvrijheid stapte hij na een uurtje terug de wijde wereld in. Het wandelpad kronkelde zich door de brede vallei. Genietend van de natuur ontwaarde henry in de verte een bergtop. Plots bleek die zich te ontdubbelen en daarna vloeiden de twee toppen terug samen. Het fenomeen herhaalde zich en henry voelde zich wat draaierig. Nu eens zag hij er twee, dan weer één. Hij had geen greintje ervaring met alcohol. "Die wijn was toch straffer dan ik dacht", lispelde hij en maakte rechtomkeer met de bedoeling zo vlug mogelijk zijn tent te bereiken.
Toen hij de kantine opnieuw passeerde, was die vol militairen. De eredienst was blijkbaar gedaan. Aan een tafeltje aan de buitenrand van de kantine zaten twee soldaten en de matroos uit zijn groep. "Aha. Wat kan ik u aanbieden?" vroeg deze, enthousiast dat hij met een overste van 'zijn' zeemacht kon drinken. Dat was nu voor henry een dilemma: hij moest gaan rusten maar kon die matroos toch niet teleurstellen. Het zou voor die jongen vernederend overkomen. Dus trad hij opnieuw op de kantinevloer. "Neem maar mijn stoel", zei de matroos, waarna hij alle moeite deed om tussen de dichte menigte een vierde stoel te zoeken. "Ook een wit wijntje?" stelde hij voor, toen hij terug aan tafel zat. "Neem me niet kwalijk, maar waar is het toilet?" antwoordde henry. "Rechtdoor, in díé richting." Was het nu omdat hij altijd perfect orders had leren uitvoeren, of was het omdat hij als wiskundige wist dat de kortste afstand tussen twee punten de rechte is, niemand zou het nadien kunnen verklaren. Maar, nadat hij zich lijnrecht in de aangeduide richting tussen enkele groepjes had doorgeworsteld, botste hij plots tegen het vrouwelijk, volslank, strakgespannen lijf van een ferm geschapen Canadese majoor, waar hij blijkbaar moeilijk omheen kon. Door die 'aanvaring' zakte hij door zijn benen en gleed langs haar rondborstig lichaam op de grond, binst verontschuldigend opkijkend naar haar misprijzende blik. |
||