- N m17h47,1 -

 

DE  VAL  VAN  MANUELLA

 

29 mei 1977 was een zondag, net als een andere. In elk geval, zo begon hij toch voor commandant henry, die met zijn gezin 's avonds na een uitstapje terug thuis kwam in Gent. Nabij Oostende, zo'n zeventig kilometer daarvandaan, stond zijn broer Patrick, onderofficier radiotelegrafist-codeur, al vele uren samen met zijn collega's van de zeemacht vanuit 'de bunker' regelmatig in verbinding met allerlei schepen op zee. Ze waren dit weekend van wacht, maar er heerste daar een enorm goede sfeer tussen de radiotelegrafisten, dat wist henry. Hun werk was uiterst belangrijk, voornamelijk omdat ook mogelijke noodsignalen konden opgevangen worden. Want als er een SOS of een Mayday werd opgevangen, was het alle hens aan dek! Voor zo'n schip in nood was elke minuut, nee elke seconde belangrijk. Met het besef dat hun werk zo noodzakelijk was, konden de radiotelegrafisten de afwezigheid in hun gezin beter verbijten, zelfs al was het zondag.

 

Nog maar pas plofte henry in de zetel of daar rinkelde de telefoon en hij nam af.

-- Kom direct naar hier, snikte een stem, kom... och, kom, ...

-- Wat is er? Met wie spreek ik? vroeg henry voorzichtig, want hij kon zich moeilijk inbeelden dat hij zijn broer aan het toestel had.

-- Met... Met Patrick... Kom alstublieft direct af...

-- Ik kom direct. Wat is er gebeurd?

-- Manuella is van het dak gevallen.

-- Wablief! Heb ik dat goed verstaan: is Manuella van het dak gevallen?

-- Ja, ja, ja, ja... herhaalde Patrick en zijn stem werd stiller en stiller, de politie heeft me van mijn werk afgehaald. Ze ligt totaal gebroken in het Sint-Jozef Ziekenhuis van Oostende.

-- Patrick, jongen, blijf rustig, ik kom af! benadrukte henry en legde vlug de hoorn op de haak.

-- Monique! Kleed u direct aan en Sven ook. We moeten direct naar Oostende.

-- Wablief! Maar... Wat is er gebeurd?

-- Mijn schoonzuster is van het dak gevallen. We moeten direct naar daar.

 

Met een zwierige zwaai belandde henry met zijn wagen op de grote parking aan de achterkant van Patricks huis. Hij kende goed de weg en via de achteringang en de garage kwam hij met zijn gezin in de goed gemeubileerde eetplaats van zijn broer. Patrick zat met gebogen hoofd aan de lange, teaken tafel totaal ineengedoken in een stoel en een iemand in burger was hem aan het ondervragen, zo in de zin van: "Waar waart gij op dat uur?" en "Wat deed gij op dat moment?" en... Eerst bleef henry enkele seconden naar dat onwezenlijk tafereel kijken, maar dan schoot hij uit in zijn gekende kattecolčre ingeval hij het met iets totaal niet eens was:

-- Gij zijt van het gerecht of van de politie, 't kan me niet schelen. Ik ben commandant henry. Op staande voet gaat ge mijn broer met rust laten! Begrepen! Is het zó dat gij onze mensen aanpakt?! Hij heeft twee kinderen, zijn vrouw heeft zopas een dodelijk ongeluk gehad en hij komt net van een uitputtende wacht. Hij heeft een waterdicht alibi en dat kan zijn directe overste bij de zeemacht bevestigen. Mijn broer heeft zelfs nog niet geslapen en nog niet gegeten. Mijn broer is nu onbekwaam om u te antwoorden. Mijnheer, dáár is de deur!