DE PASTORIE
|
Om mijn plechtige communie te
doen, moest ik catechese volgen. Omdat ze me daarvoor te laat hadden
ingeschreven, moest ik die lessen apart krijgen, in een soort pastorie. Sommige
kinderen waren bang om naar daar te gaan. Ik eigenlijk ook een beetje, want
dat gebouw dat in die tijd als pastorie dienst deed, lag verborgen in de
uithoek van een zijarm van een straatje. Nochtans kende ik het gebouw goed,
want het lag niet ver van mijn huis. Ik moest daar tweemaal per week
naartoe. Van zes uur ’s morgens tot twaalf uur ‘s middags. Als ik dat dan
gedaan had, kreeg ik een papierke als bewijs dat ik er aanwezig was
geweest. Dat moest ik dan afgeven op mijn school, een katholieke school.
Daar werd dat papierke dan aanvaard. Bij het krieken van de dag moest ik
dus altijd stipt op tijd onder het houten afdakje staan, dat boven de
voordeur van die pastorie hing. Rechts van mij waren twee zijdeurtjes. Een
non deed altijd voor mij open. Ze bracht me naar een zaaltje, waar ik moest
blijven wachten. Daarna kwam ze me halen en bracht me naar een ander
zaaltje, dat een beetje dieper in het gebouw lag. Daar zat de pastoor
altijd op mij te wachten. Op zekere dag, enkele weken later, deed de non open
en zei: “Ga maar rechtdoor naar ’t zaaltje van de pastoor.” Die begon aan
mij eerst les te geven, maar op het einde van de les stond hij plots op,
ging naar de deur en deed die met een sleutel op slot. Daarna kwam hij
terug naar mij en zei, terwijl hij zijn gewaad naar omhoog deed en zijn
broek begon los te knopen: “Allé, bespeel hem nu maar.” Ik antwoordde: “Ja,
maar wacht een minuutje”, keerde me om en in een enorme schrikreactie kreeg
ik zoveel macht, dat ik in één beweging een stoel greep en die pardoes op
hem sloeg.
|