- N m8 h12,16 -

 

 

"MADAM  MOEILIJK"

DE  MOEDER  VAN  MONIQUE

 

"Hoe gaat het nu tussen u en uw schoonmoeder?"

"Zeer goed, ze is gisteren gestorven."

 

Dergelijke moppen over schoonmoeders deden de ronde en de goedlachse henry had er net als iedereen plezier mee. Maar hij geloofde niet dat schoonmoeders automatisch kwaadspreeksters en opstooksters waren, zoals ze steeds in de grappen werden voorgesteld. Alle vrouwen en dus ook schoonmoeders moesten volgens hem met eerbied behandeld worden. Te meer omdat ze op een keer ook deel begonnen uit te maken van de eigen familie, een familie waar het rustig moest blijven.

 

Maar dat hij met Madam Moeilijk een bijzonder slechte kaart had getrokken, begon hij al vlug te ondervinden.

 

Hij keek naar elk weekend reikhalzend uit. Alleen dan mocht hij van Madam Moeilijk haar dochter Monique komen bezoeken: de zaterdagavond van zeven tot elf uur en de zondagnamiddag van drie tot tien uur 's avonds, en geen minuut langer.

 

't Was terug zaterdag en de blijgeestige henry spoedde zich in zijn schoonste kostuum naar de Vlierstraat, zowat twintig minuten stappen. Samen met Monique zou hij een film bekijken in de Vooruit, de goedkoopste Gentse cinema. Om hem de waarde van het geld te leren kennen, kreeg hij van zijn vader maandelijks nooit veel zakgeld. Eigenlijk slechts iets meer dan nodig was om voor zijn meisje en hemzelf wekelijks een bioscoopkaartje te kunnen kopen. Monique, die al sinds haar zestiende jaar op een bureau werkte, moest steeds haar loon volledig afgeven aan haar moeder en kreeg nooit iets terug. En haar vader Dikmans, een dikke, zelfvoldane, domme man, bemoeide zich nooit met wat zijn vrouw besliste.

 

Om zeven uur stipt belde henry aan en Monique deed de deur open, één en al glimlach. Een paar vlugge kusjes zonder dat Madam Moeilijk het kon zien. Daarna bleef hij uit beleefdheid nog een klein uurtje met haar ouders babbelen. Om nog tijdig de film te kunnen bekijken, reden ze daarna met het openbaar vervoer naar de Sint-Pietersnieuwstraat. De ingang van de cinema had henry al altijd raar gevonden: een zeer brede, lange, kronkelende gang met halverwege het loket. Om een zitplaats achterin de zaal te hebben, moesten ze de gang tot op het einde doorlopen en dan rechts een deur opendoen en een donkere trap opgaan. Daar wisselden ze enkele intieme kusjes, deden bovenaan terug een deurtje open en stonden achterin de bioscoopzaal. Vermits de journaalfilm al bezig was, moesten hun ogen zich aanpassen aan de donkerte. Eerst bleef henry rustig afwachten en stilaan begonnen