- N m9 h14,16 - |
||||
|
||||
Hij draaide zich boven op de ladder om en bezag Lompmans-jo, die hem keihard bleef aanstaren. 't Ventje was zowat vijf jaar, zo schatte henry, en zat midden in een hele hoop speelgoed, werkelijk veel te veel voor zo'n klein kereltje. "Dat mag niet!" waarschuwde henry. Maar nog maar pas had hij zich omgekeerd om verder te werken, of een tweede autootje plofte net naast zijn hoofd tegen de muur. "Dat manneke mikt een beetje te goed voor zijn leeftijd", dacht hij bij zichzelf terwijl hij de moeder even naar boven riep. "Zo kan ik niet verder werken", legde hij haar uit. "Jongen, dat mag niet, hé", was het enige wat ze zei vooraleer ze via de trap terug naar beneden verdween. Gerustgesteld door zoveel bijstand klom henry terug de ladder op. "Het respect voor een ouder, doet toch veel", concludeerde henry. Maar hij was nog maar juist bij de bovenste trede gekomen of Lompmans-jo keilde een derde speeltuig vlak langs zijn oor. Dat was een beetje te veel van het goede. "Straks liggen er meer speeltuigen beneden mijn ladder dan rondom die vlegel", besloot henry terwijl hij zich om keerde.
Enkele decennia vroeger kregen leerlingen op school nog lijfstraffen. Met een houten liniaal sloeg de non of de onderwijzer toen nog op de fijne vingertjes om de hersenen tot betere gedachten te brengen. Maar nu, in de jaren zestig, had henry's professor in de psychologie gewaarschuwd voor de nieuwe rage die vanuit Amerika naar Europa kwam overwaaien. Hierbij verviel men van de ene overdrijving in de andere. Volgens hooggeleerde Amerikaanse psychologen mochten kinderen zelfs niet meer gestraft worden. Enkel belonen, nooit straffen. Een voorzichtige terechtwijzing mocht nauwelijks. Maar 't liefst diende men zich te beperken tot een uitgebreide, breedvoerige uitleg waarom ze als baby of als puber iets niet mochten doen. Een methode die volgens de professor niet steeds kon toegepast worden. Van één ding was henry zeker betreffende die nieuwe rage in de psychologie: de weinig geschoolde moeder van Lompmans-jo wist er geen jota van en respect bengelde bij Lompmans-jo ergens onder aan zijn waardeschaal. Het resultaat was er dan ook naar. Daar zou henry wat aan doen.
Lompmans-jo keek henry, nog steeds boven op de ladder, uitdagend recht in de ogen. "Kijk," begon henry, "ik heb in mijn huis een enorm grote kasserol, zó groot," verduidelijkte hij, terwijl hij zijn armen wijd uitstrekte, "en die vul ik met water als ik een stout kindje zie. Dan zet ik ze op mijn gasvuur en ik steek dat stout kindje er in." De ogen van het ventje begonnen wijder en wijder te worden. "Daarna laat ik dat water hard koken en ik maak er een goed soepke van. 'k Begin altijd eerst met zijn armpjes en daarna met zijn beentjes, die zijn het lekkerst om op te eten. En ik denk dat gij ook zo'n stout kindje zijt", fluisterde hij dreigend. Nu waren de ogen van Lompmans-jo zó groot van schrik geworden, dat ze bijna uit hun kassen rolden. Zijn mond stond wagenwijd open. "Zijt gij nu werkelijk ook zo'n stout kindje?" Verbijsterd en met volle overtuiging schudde Lompmans-jo van neen.
Sindsdien had henry met Lompmans-jo nooit problemen. |
||||