- 042 -

 

 

 

 

 

 

kreeg, heb ik mijn ouders gesmeekt om te mogen thuisblijven. Sindsdien kan ik geen pap meer horen of zien!

 

Herinner jij je nog zo van die plezante feiten uit die tijd?

Een tweetal, maar die zijn niet zo plezant, tenminste toch niet voor mij. Het eerste gebeurde toen mijn ouders terug kwamen van een familiebezoek. Mijn broer en ik liepen handje in handje enkele stappen vóór hen uit. Ik moet over iets diep hebben zitten nadenken, want toen we aan de Ledebergse Botermarkt waren gekomen, vroeg ik plots aan mijn ouders: "Moet ik ook sterven?" Mijn ouders keken elkaar verdwaasd en zelfs een beetje verschrikt aan. Wat moesten ze daarop antwoorden, aan een kind van vijf jaar? Ze hebben tegen mij nooit gelogen en ook deze keer zegden ze mij de waarheid. Een beetje bang voor hoe ik dat zou opnemen, antwoordden ze: "Ja, jongen, alle mensen moeten sterven." Ik herinner me dat ik dit toen grondig heb overdacht en dat ik toen een ganse dag tegen mijn ouders niet meer heb willen spreken. Dat is de enige keer geweest in mijn leven dat ik op hen echt kwaad ben geweest. Eigenlijk merkwaardig en ik heb er nu als volwassene nog spijt van dat ik mijn ouders dit verdriet heb aangedaan.

 

Inderdaad merkwaardig. En wat is het tweede feit?

Dat gaat over de enige keer in gans mijn leven dat ik een pak slaag van mijn pa heb gekregen. Werkelijk de enige keer en 'k heb dat dan nog verdiend ook! Nooit werden er meppen uitgedeeld. Maar op een keer, toen mijn broertje zijn eerste stapjes kon zetten - ik was toen dus vijf jaar - moesten mijn ouders voor een korte tijd uit huis weg. Meestal namen ze ons mee, maar blijkbaar kon het die keer niet. "Kijk," zei mijn vader tot mij en wees naar het keukenuurwerk, "als de grote wijzer op dát cijfer staat, zijn mama en papa terug. Tot dán moet ge op Patrickske letten. Zal dat gaan?" Ik knikte en zij vertrokken. Ik speelde met mijn broer en hield regelmatig de witte stenen klok in het oog. De grote wijzer deed tergend langzaam zijn rondeken en kwam uiteindelijk op hét cijfer te staan. Mijn ouders waren nog niet terug. 't Was de eerste keer dat ze me hadden achtergelaten. Ik werd ongerust. Ging eens vlug in de gang kijken of ze nog niet binnen kwamen. Nog niet. Terug naar mijn broertje. De wijzer stond nu al een eindje voorbij dat cijfer. Terug naar de gang. Nog niets. Eens door het venster kijken. Geen pa en geen ma. Nu stond die wijzer toch al een heel eind verder, vond ik en werd erg ongerust. Zou er iets gebeurd zijn met mijn ouders? "Patrick, schoon hier blijven," beval ik, ging de gang in, opende de voordeur en keek in de richting vanwaar mijn ouders moesten komen. Geen ouders. Ik stak de straat over, waardoor ik tot op 't einde van de Ledebergse Botermarkt kon zien. Nog steeds geen ouders! En toen gebeurde het... Mijn broertje was in de deuropening verschenen en leunde met zijn linkerhandje tegen het scharnier. De een of andere tocht gooide plots de deur dicht en zijn vingers zaten tussen de spleet. Patrick begon enorm te huilen van de pijn. Ik liep de straat over en trachtte hem te bevrijden, maar zijn handje zat totaal vast. Ik dacht direct dat zijn vingers gebroken zaten tussen de deur en de deurlijst. Ik wist dat mijn moeder eens op