- 224 -

 

 

MOBILISATIEOFFICIER

Guido was een pientere kerel, die alle dossiers steeds in orde hield. Steeds constateerde henry als N3Mob dat ze volledig waren bijgewerkt. Van tijd tot tijd moesten ze natuurlijk ook uitgetest worden. Soms verwittigde henry dan de divisiecommandanten tijdens een stafvergadering dat een bepaalde oefening een paar dagen later ging plaatsgrijpen. Daardoor waren ze in staat hun dossier ter voorbereiding in te kijken. Op andere dagen of nachten liet henry ze met toestemming van zijn overste abrupt beginnen. Meestal gebruikte hij zijn bureau als observatiepost en stuurde Guido en Oswald er op uit om van bepaalde activiteiten verslag bij hem te komen uitbrengen. De marinemannen waren goed gedrild en gaven steeds ruimschoots voldoening. Toch had henry tijdens één van de eerste onverwachte oefeningen verbaasd opgekeken, toen twee ervaren oppermeesters om drie uur in de namiddag zijn bureau binnen stapten met een bizarre vraag. Ze konden in leeftijd wel zijn vader zijn en hij vond het beschamend dat hij zulke bekwame onderofficieren moest terechtwijzen.

-- Luitenant, zal deze oefening nog lang duren?

-- Waarom, oppermeesters?

-- Ze is nu al bezig vanaf tien uur. Zal ze om vijf uur gedaan zijn?

-- Dat weet ik nog niet...

-- Maar, luitenant, gij weet toch wanneer die oefening zal beëindigd worden?

-- Zelfs als ik dat zou weten, waarom zou ik dat aan u zeggen? vroeg hij terwijl hij het antwoord al kon raden.

-- Als wij na vijf uur nog moeten blijven, vragen wij u de toelating om naar onze vrouwen te bellen. Die zullen anders ongerust zijn.

--  Spijtig, maar die toelating krijgt ge niet, reageerde henry alsof hij het in Keulen hoorde donderen.

-- Waarom niet, vroegen ze verbijsterd.

-- Kijk, mannen, als ik u die toestemming geef, moet ik alle beroeps ook laten telefoneren. Reken zelf maar uit. Zo'n vijfhonderd keer drie minuten. Oké? Duizend vijfhonderd minuten. Dat is meer dan een etmaal! Bovendien moeten alle lijnen vrij blijven voor de oefening. Dus: neen.

-- En onze vrouwen dan?

-- Kijk, gij en ik, wij zijn militairen. Wij zijn vierentwintig uur op vierentwintig in dienst. Wij en uw gezinnen moeten weten dat op 'n dag een oorlog kan uitbreken. Dan is er geen tijd om naar vrouwlief te beginnen bellen en dat moest ge haar jaren geleden al duidelijk hebben gemaakt. 't Zou schoon zijn! Wij allemaal maar bellen en bellen en bellen en ondertussen staat de vijand allang aan de Noordzee! Gij tweeën, gij kunt nú beschikken! beëindigde henry zijn betoog en de oppermeesters zagen aan zijn ogen dat het tijd werd om zich vlug uit de voeten te maken.

 

Luitenant henry was even strikt voor zichzelf als voor zijn manschappen. Op een vrijdagmorgen was hij nog maar pas van zijn thuis in zijn bureau aangekomen,