- H m22h69,6 -

 

NAPOLEON  EN  HITLER

 

GELIJKENISSEN  EN  VERSCHILLEN

 

EN  DE  GEVOLGEN  VOOR  VLAANDEREN

 

Met de regelmaat van een klok ontdekte henry dat doorheen de geschiedenis veel werd verzwegen, en dat ook veel historische feiten werden verdraaid, en ja, dat zelfs met het gebruik van goed uitgezochte woorden veel gebeurtenissen met een totaal andere weerklank werden voorgesteld, zowel in de geschiedenisboeken als door de neocommunistische media.

 

Neem nu Napoleon, de keizer van Frankrijk. Hij ontketende een enorme oorlog, waarin naar verhouding veel te veel de dood vonden, ook veel Vlamingen. Naderhand werd hij desondanks nog vereerd ook. Onbegrijpelijk. Dat staat in schril contrast met Hitler, de Führer van Duitsland, die ook een enorme oorlog met zeer veel doden voerde, maar hiervoor – begrijpelijkerwijze – niet vereerd werd.

 

Waarom dit verschil?

 

Ze vertoonden nochtans opvallende gelijkenissen.

 

Beiden waren militair:

Hitler begon als korporaal, Napoleon was officier.

 

Beiden waren dictators:

Hitler in Duitsland, Napoleon in Frankrijk.

 

Beiden waren racisten:

Hitler vond de communisten en de joden inferieur,

Napoleon achtte alle niet-Fransen inferieur.

 

Wat is racisme?

Daarvoor vond henry 16 verschillende definities ofte bepalingen. En de neocommunisten in België voegden er nog een 17e aan toe, bedoeld om de waarachtige Vlaamse politieke partijen een hak te kunnen zetten en in gerechtszaken te laten veroordelen; en ook Hitler vonden ze een racist, maar van Napoleon wilden ze geen kwaad horen.

 

Bij Napoleon is het nochtans simpel: hij was een chauvinist. Chauvinisme is een eufemisme van racisme.

 

Bij Hitler is het veel ingewikkelder.

Punt één. Waarom was Adolf Hitler zó fel gekant tegen de joden, dat hij ze wilde uitroeien? Heel eenvoudig: omdat hij een kind was die zeer veel hield van zijn moeder en als kind zag hij hoe zijn moeder geregeld fel geslagen werd door zijn humeurige vader, van wie hij vernomen had dat die joods bloed in zich had. Maar niet alleen dit deed zijn haat tegen de joden groeien. Ook de rijkdom van de joodse bankiers tijdens de Grote Depressie – die volgde op de beurskrach van 1929 – vormde voor hem een te schreeuwend contrast met de bittere armoede, waarin hijzelf en het gewone Duitse volk door de werkloosheid verzeild waren geraakt.