|
KADHAFI
|
Ik had
eigenlijk twee peters. Een pépé-van-verre, die buiten Brugge woonde. In
Assebroek of zo. Dat was de vader van Berten. En een pépé-van-dichte, over
wie ik al gesproken heb. Op zekere dag had hij in een café kennis gemaakt
met ene Kadhafi en bracht hem mee naar ons huis. Op die manier werd Berten
met hem bevriend. Dat heeft me bijna ook de dood ingejaagd.
|
DE SECUNDAIRE SCHOOL
|
Op mijn ouders
heb ik nooit kunnen rekenen. Ik zorgde meer voor hen dan zij voor mij.
Voornamelijk als ze zat waren en dat waren ze meestal. Als ze vochten, ging
ik tussen hen staan en dan stopten ze. Als ik in de problemen kwam, zeiden
ze dat het mijn eigen schuld was of dat ik het maar zelf moest oplossen.
Daarom zei ik hen niets meer als er mij iets overkwam. Zoals die keer toen
de directeur van mijn school me wilde verkrachten.
|
DE KASTEELHEER VAN LOPPEM
|
In mijn
jeugd had ik maar weinig mensen op wie ik werkelijk heb kunnen rekenen.
Slechts een vijftal: mijn pépé-van-dichte, Maurice, de Liftboy, een
marineofficier en de kasteelheer van Loppem.
|
Toen Timi over
die marineofficier vertelde, besefte henry plots dat ze gelijk had. Hij
herinnerde zich vaag dat hij eens in het holst van de nacht een meisje op een
brug had aangesproken en wat verse moed had ingepompt.
PLECHTIGE
COMMUNIE
|
Op mijn
plechtige communie liep het geheel mis. Twee pastoors hebben me toen willen
misbruiken. Kunt ge u dat voorstellen? Ik was nog maar elf, twaalf jaar!
|
|
|